ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945Een poging tot ontmythologisering.Deel II: Van Windekind naar WesterborkHOOFDSTUK 50 Om zeven uur was ik op Windekind. Telefonisch had ik
Sottens, die bij Sonjavsky tot vier uur zou blijven
wachten om te horen of alles goed was gegaan, op de hoogte
gebracht. 'De koop is doorgegaan.'
'De mazzel,' antwoordde Sottens.
Koch was er nog niet. Zou hij zó lang Kotte verhoren? Als hij
zich maar hield aan de 'weiche Weg', zoals was afgesproken.
Doch Nagel, die het toestel van Koch opnam en die hoorde dat ik
bij de wacht zat, liet mij bij zich boven komen. Voor het eerst
betrad ik de achterkamer, twee hoog. Veel kleiner, armoediger.
Nagel ontving mij nu ook als een soort medewerker. Voorheen had
hij mij, zoals ook trouwens alle Windekind-medewerkers behalve
Nierburg die mij kende, nooit gegroet. Alleen af en toe,
evenals de anderen, wat nieuwsgierig opgenomen. Doch nu kreeg ik
een Duitse handdruk.
'Setzen Sie sich doch, Herr Doktor! Das haben Sie ausgezeichnet
gemacht. Sagen Sie mal, was ist eigentlich los? Muss doch eine
ganz grosse Sache sein, bei all diesem Aufwand.'
Dus die weet ook niets, zie ik. Zij schijnen alleen te weten, dat
het belangrijk is, en verder niets.
'Es tut mir leid, aber ich darf nichts sagen. Das können Sie doch
wohl verstehn.'
Nagel schikt zich direct. Vol ontzag zelfs. En hij begint te
vertellen van zijn tehuis, ergens in Zuid-Duitsland, ik dacht in
Baden, van de omstandigheden daar en vraagt mij over mijn vrouw
en kinderen en over Scheveningen vroeger. Hij vindt de Hollanders
vervelend. Zat liever in Frankrijk of België. We vermijden over
Joden te spreken.
Dan komt Koch, tegen kwart voor acht. Ik zie het al direct, het
gaat goed. Koch zegt, dat Six direct al bereid was open kaart te
spelen. Hij had toegegeven von Rath en von Schumann te kennen,
doch had geen spoortje kwaad in dit contact gezien. Volgens hem
waren het perfecte, beschaafde, intellectuele Duitsers, goede
vaderlanders. Koch had hem in de waan gelaten niets anders te
weten en had hem laten vertellen.
'Und wissen Sie wo er wohnt?'
'Wer denn?'
'Na, der von Six.'
'Nein, wenn ich das gewusst hätte, dann brauchte ich nicht bis
heute zu warten.'
'Das verrate ich Ihnen. Er wohnt in Denekamp. Soll ein ganz
netter Ort sein. Aber ziemlich weit weg. Brauchen auch nicht hin,
so lange der von Six nur weiter hilft. Ich muss es ganz
vorsichtig machen, ich muss ihm auch zum Gegner von diesen
Schurken um-erziehen. Das muss mit Geduld und Vorsicht vor sich
gehen. Ja, Weinreb, das soll ich Ihnen auch noch ausrichten, man
ist Ihnen sehr dankbar. Sie werden es gut haben, speziell sobald
wir auch die anderen haben. Das wird Ihnen richtig gelohnt
werden. Und ja, ich lasse den Six wohl in Einzelhaft bringen,
aber er bekommt prima Verpflegung.'
Koch bracht me naar beneden. Op de trap lacht hij nog. 'Wissen
Sie, das haben Sie damals gut bemerkt, der Kerl riecht nach
irgendeinem Parfum. Übrigens kein schlechtes. An diesen
Kleinigkeiten sieht man Ihre Aufmerksamkeitsgabe. Sie haben uns
sehr vollständig informiert. Gerade solche Kleinigkeiten beweisen
das. Ich hatte mir das damals notiert. Machen Sie so nur weiter.'
Rare wereld. Ik láát Six zo ruiken en ik laat Schumann conspireren en iedereen gelooft het.' Als dat maar goed blijft gaan. Vervelend dat Kester nu net zit en kletst en die Jansen ook, die had toch kunnen weglopen. Die zal daar nu wel spijt van hebben. Het gaat goed, maar het rommelt toch ook. Als Six nu maar verder goed speelt en vooral niet te snel uitgepraat raakt.
Het blijft goed gaan met Six. Natuurlijk zijn het voor mij
spannende dagen. Steeds pieker ik over Six en wat hij nu zeggen
zal en hoe Koch het opneemt, en vooral, hoe de chefs van Koch het
blijven zien. Want het gaat erom dat het komplot van betekenis
blijft, dat het niet gedegradeerd wordt tot een klein
zwendelzaakje van een paar Duitsers, Joden-oplichtertjes. Vooral
dat moet Kotte goed spelen. Het was een punt dat ik hem niet zo
expliciet kon uitleggen. Want Kotte weet alleen, dat hij een
echte Schumann en een echte von Rath dekt door het introduceren
van een paar pseudo's.
Ik wil van moment tot moment de zaak blijven volgen. Nu eens denk
ik, dat een teveel aan bezoeken bij Koch achterdocht zou kunnen
wekken, dan weer meen ik dat mijn belangstelling juist mijn
medeleven zal uitdrukken. Tenslotte moet ik toch rekening houden
met de mogelijkheid dat von Rath of von Schumann zelf mij
benaderen?
Doch het gaat goed. Dinsdagmiddag ben ik er weer, gewoon om te
horen hoe het nu gaat. Koch had de hele voormiddag al met Six
zitten praten vertelde hij. Hij wist nu de woonplaatsen van von
Schumann en van von Rath.
'Der Six is vollkommen in gutern Glauben. Ich lasse ihn vorläufig
so. Also, Weinreb, der von Schumann wohnt in Augsburg! Das hätten
Sie nicht gedacht. Und er ist tatsächlich General-leutnant. Denn
der von Six (Koch sprak de S op z'n Duits uit, dus als een
Nederlandse Z) hat ihn mehrere Mal in Uniform geschen und alles
stimmt mit den Rang-Abzeichcn. Der Mann hat auch das E.K.I. Seine
Gattin soll viel jünger sein als er, sieht jedenfalls jünger aus,
soll Schauspielerin oder beim Tonfilm etwas gewesen sein. Soll
eine Schönheit sein.'
'Kann das aber keine Tarnung sein? Denn wenn es ein
General-leutnant ist dann kann er doch nicht von Schumann
heissen? Das hatten Sie ja doch schon nachgeschen?'
Koch doet alsof hij heel geduldig aan een leek moet uitleggen hoe
komplotten in elkaar zitten.
'Gewiss heisst er nicht von Schumann. Aber die anderen Tatsachen
machen es uns nun viel leichter heraus zu finden wer er wohl ist.
Denn diese Dame ist seine Frau und die Kinder sind seine
Kinder.'
'Seien Sie da nur nicht zu sicher, Herr Koch. Er kann doch
mit irgendeiner jüngern Frau zusammenleben und seine eigene sitzt
inzwischen in Berlin. Ich hoffe ich beleidige Sie nicht; aber
deutsche Generäle werden doch auch mal Maitressen haben. Ich
rate, man sollte auch diese Möglichkeit in Betracht
ziehen.'
'Ich habe daran gedacht. Wie aber der von Six (Koch maakt er
steevast von Six van) erzählt von der Zärtlichkeit womit
er ihr begegnet und wie die Kinder behandelt werden. Nein, das
würde ein General nicht tun, sich öffentlich fotografieren
lassen, die Bilder bei sich tragen, öffentlich mit denen Reisen.
Er hat sie ja auch nach Holland mitgenommen.'
'Ich möchte die Sache nur vorwärts helfen, und also vermeiden
dass wir auf eine Tarnung seitens von Schumann, auch Six
gegenüber, hereinfallen.'
'Wir könnten es nochmals prüfen. Jedenfalls gehen heute
Fahndungen nach Augsburg raus. Wir suchen also dort einen
General, der so und so aussicht, und dessen Familie so
zusammengesetzt ist.'
'War der Six denn in Augsburg zu Besuch?' 'Nein, das nicht. Aber es wurde ihm erzählt, Bilder wurden gezeigt.'
'Also, glauben Siemir, Herr Koch, ich habe doch genau so
Interesse 'daran wie Sie, wie ich nun diese Bande habe
mitgemacht, garantiere ich Ihnen dass Sie in Augsburg nichts
finden werden. Der Six wird genau so als Instrument benutzt wie
man es mit mir getan hat. Oder er sagt Ihnen nur was um die Spur
zu verwischen.'
'Nein, aber nein. Der Six hat sich doch gleich empört und hat
gesagt er würde zich bei seinen Auftraggebern beklagen und sagte
gleich, er hätte einen General als Auftraggeber. Und dass Sie
geschwindelt haben mit versteckten Juden das hat ihn sehr
aufgeregt. Er sagte wenn sein General es wüsste, der hätte Sie
sofort ins K.Z. befördert. Nein, der von Six ist in gutem
Glauben. Aber es kann natürlich sein dass der von Schumann auch
ihn belogen hat. Aber jedenfalls, die Frau und Kinder existieren,
der Herr von Six hat sie mir ausführlich beschrieben.'
Six had van mij een foto van de Duitse filmster Liane Haid (van
de Kleine Garde-Offizier) gekregen om goed te bestuderen voor
signalement en verder een oude foto in een illustratie van een
Engels deftig gezin, waar drie kinderen de rol van
Schumann-kinderen voor het signale ment moesten vervullen.
'Was machen Sie also wenn Augsburg negativ ausfällt?'
'Das wäre ein Beweis dass der von Six ein Opfer des Betruges ist.
Wir haben dann aber von diesem von Six inzwischen eine ganze
Reihe Daten erhalten. Das macht uns das Herausfinden wer die
Leute sind, jedenfalls viel leichter. Denn schliesslich haben die
Ihnen nur ganz wenig erzählt.'
Het ging dus wel de goede kant uit. Vooral de nu volgende
opmerking van Koch deed mij plezier. Hij vertelde namelijk, dat
Six blijkbaar, óf wel niet goed tegen de cel kon óf wel een
'Alkoholiker' was. Want die man was zo gauw moe en suf, dat hij
een hele ochtend nodig had gehad om deze gegevens over von
Schumann uit hem te krijgen. Hij was wel gewillig, maar blijkbaar
was hij erg traag, onopzettelijk. Ik poneerde dat mij dat nooit
was opgevallen. Het kon dus wel zijn dat hij niet goed tegen de
cel kon.
Kotte werkte dus vertragend. Geheel volgens afspraak. Het duurde
dagen, tot ook von Rath uit de verf kwam. München en Augsburg
waren niet ver van elkaar, het kon dus best, volgens Koch. Ik
brak ook München af en profeteerde dat zowel van München als van
Augsburg een negatief resultaat te verwachten was.
Ook deze vondst wilde Koch niet gauw opgeven. Six had, weliswaar
in een tempo om razend van te worden, zoveel details weten te
vertellen, ook van mevrouw von Rath, dat het niet anders kon, of
het klopte. Goed, von Rath heette dus anders, woonde misschien
zelfs ergens anders, maar de rest moest zijn zoals Six had
verteld. Zulke dingen kon men niet camoufleren of
verdonkeremanen. En ook von Schumann had die vrouw en die
kinderen.
Na een paar dagen, het was inmiddels al na Nieuwjaar, kreeg ik
gelijk. Zowel Augsburg als ook München waren op dat punt
negatief. Geen wonder, dacht ik. Maar wat ik niet wist, was, dat
in München een aantal personen waren verdwenen, die ook relaties
met Augsburg hadden en die personen waren van het grootste
gewicht. Het waren weliswaar niet von Schumann of von Rath, de
signalementen klopten niet, maar het was toch wel opvallend dat
hooggeplaatste personen, in de omgeving die von Six had
opgegeven, er ineens niet waren.
Ik haalde mijn schouders op en herhaalde dat men zich niet moest
laten misleiden. Natuurlijk konden er in een land met tachtig
miljoen mensen af en toe, in allerlei steden, hooggeplaatste en
minder hooggeplaatste functionarissen verdwijnen, maar dat wilde
toch niet zeggen, dat alles en iedereen met von Schumann te maken
had.
Mijn verzet was er mede om Koch eventueel toch die kant uit te
blijven laten zoeken, om te tonen, dat er misschien wel contact
bestond.
Kotte speelde prima. Want een paar dagen later was Koch weer
helemaal in de hemel. Six had nl. een paar anderen geschetst, die
op een avond met von Schumann en von Rath uit waren geweest, in
Amsterdam (dat kende Kotte natuurlijk heel goed), en die lieden
hadden geld van von Schumann aangenomen. Een ervan heette zoiets
als Busch, en dat was nota bene een der S.D.-ers, althans een der
vertrouwenslieden van de S.D. en die had niets daarover
gerapporteerd. Trouwens, geld had hij nooit mogen aannemen. Six
herinnerde zich geleidelijk aan meer en meer situaties. Alleen
jammer dat die man zo suf bleef. Eenmaal was hij zelfs in slaap
gevallen tijdens een gesprek met Koch. Jammer van die man, want
Koch vond hem beslist sympathiek en intelligent. Koch dacht toch
dat het een gevolg was van te veel alcoholgebruik in vroeger
jaren. Dat kwam zo in die kringen voor.
Zo bouwde Kotte de legpuzzel op, die ik met hem besproken had.
Hij kwam zelfs op het snuggere idee, tegen Koch te zeggen, dat
hij zich begon af te vragen of hij, Six, niet genomen kon zijn
door die kerels? Als dat zo was, dan zag hij alles in een
volkomen nieuw licht, dan begreep hij allerlei opmerkingen en
grapjes geheel anders! Want als die von Schumann echt goed was en
als zodanig bestond, waarom zat hij dan nog? Want hij had
toch niets misdaan. Hij had volkomen legaal gehandeld en ook met
mij niets illegaals besproken, laat staan ondernomen. En
Koch had toch de naam van deze General-leutnant, waarom greep die
man dan niet in? En waarom reageerde von Rath niet?
Juist, daar had Koch ook heen gewild. Natuurlijk zou hij Six
meteen hebben vrijgelaten als von Schumann als zodanig had
bestaan. Doch er bestond geen General-leutnant von Schumann,
evenmin als er zulk een von Rath bestond. Weinreb had al direct
gezegd dat Six niets met zijn zaken te maken had gehad. En
zelfs bleken de zogenaamde illegale zaken van die Weinreb ook mee
te vallen. Bovendien had ook Weinreb het idee gekregen, dat het
met die von Schumann allesbehalve pluis was. Zo berichtte Koch
mij van zijn gesprekken met Six, van de vorderingen. Men had nu
een zeer goed beeld gekregen. Mijn punten waren naast die van Six
gelegd, en het was nu wel overduidelijk dat het een grotere groep
betrof, men kende hun arbeidsmethode; zij drongen zich overal in
en haalden mensen over, zich met hen te verbinden. Die werden
later weer gechanteerd als ze niet helemaal wilden meedoen en dan
hadden ze geen keus meer. Zij hadden dan al gezondigd en biechten
betekende het vuurpeloton. De bedoeling was het binnensijpelen in
allerlei kringen om defaitisme te verspreiden, elders zelfs om
tot actieve sabotage en verzet aan te zetten, weer elders om
inlichtingen voor de vijand te verzamelen. Nu begreep Six ineens
veel zaken heel anders.
'Das hat bei ihm länger gedauert wie bei Ihnen,' vond Koch.
Nu was het dus zaak om toe te slaan. Waar echter moest men al
deze mensen vinden? De enige mogelijkheid was, Six als lokaas te
gebruiken. Tenslotte hadden deze lieden met Six veel meer omgang
gehad dan met mij. De kans was dus groot, dat zij op Six vrij
snel zouden afkomen. Men wilde echter liefst alles in één slag
hebben, want als slechts één of enkelen zouden worden
gearresteerd, dan liep de rest prompt weg en die kwam dan
misschien nooit meer boven water. Dus overwoog men Six te laten
schaduwen, om vast te stellen wie er op hem af kwam. En dan zou
men die mensen weer gaan volgen en uitzoeken wie zij waren en met
wie zij omgingen. Men had ook allerlei andere mogelijkheden, doch
Koch vond dat ik dat allemaal niet hoefde te weten; dat was
politiewerk. Ik had mijn taak gedaan door Six te leveren.
Natuurlijk moest ik nog ter beschikking blijven om eventueel een
en ander toe te lichten.
Zo was de toestand op donderdag 14 januari. Het leek mij wel wat
vroeg om Six nu al te laten lopen. Want waar moest Six wonen? Op
de Rozengracht? Denekamp bestond immers niet als reëel adres? En
wie moest hij ontmoeten? De niet-bestaande Schumann en de
niet-bestaande andere samenzweerders?
Anderzijds kon ik moeilijk aan Koch zeggen, dat ik vond dat Six
nog maar eerst een paar weekjes moest gaan zitten. Waartoe? Six
had zijn programma gespuid. Het was bewonderenswaardig dat hij de
gulzige Koch, die liefst alles in één zitting had afgehandeld, en
die stond te trappelen van ongeduld, nu ruim twee weken had weten
bezig te houden; dagelijks meerdere uren, zes maal per week. Nee,
Six had niets meer te vertellen. Hij had beslist met virtuositeit
alles naar voren gebracht, soms met heel goede eigen vindingen,
als de toestand het nodig of wenselijk maakte.
Six nu laten lopen zou moeilijkheden met zich meebrengen. Het
verbaasde mij, dat Koch nog niet in Denekamp had laten nagaan of
de gegevens van Six klopten. Hij vond Six meteen zo betrouwbaar,
dat hij dat zeker de moeite niet waard vond. En daar het
persoonsbewijs van Six meedeelde dat hij ongehuwd was - hij had
het jammer gevonden voor de freule - bestond er ook geen
aanleiding om de familie van de arrestatie op de hoogte te
brengen of hun gangen na te gaan.
Ik beraadde mij nu met Sottens. Was er in Denekamp iets
voor Six te vinden? Een man alleen, kon daar toch wel onderdak
vinden? Misschien zelfs in het N.S.B.-huis? Sottens wilde
er met het weekend op uit, om in Denekamp rond te neuzen. Hij
dacht, dat hij wel wat wist. Die man had ook overal zijn
relaties. Tevens bedachten we, dat Kotte toch ook, na zo'n
gevangenisperiode met al haar emoties, best een week of drie vier
ziek mocht worden. Had Koch al niet gezegd, dat die Six zo suf
deed? Goed, dan maar oud-alcoholist met de een of andere
beginnende hersenverweking; dat motiveerde een inzinking. Dan was
het intussen weer eind februari. Wie dan leeft, dan zorgt.
Sottens vroeg geïnteresseerd, hoe lang Schumann en von
Rath, de echte uiteraard, nog dekking nodig hadden via dit spel.
Ik noemde, op de invasie hopende, een maand of drie. 'Nou, dat
klaren we dan wel,' vond hij.
Overeengekomen werd, dat ik de kosten van Kotte's onderdak in
Denekamp op mij zou nemen. Ik vond de gevraagde f 100.-
per week niet veel. Vrijdag de 15de, sloeg ik het bezoek bij Koch over. Ook voordien was ik niet dagelijks geweest, hoewel het mij nade 28ste december wel dagelijks bezighield. Ik sloeg wel eens meer een dag over, sedert Kotte's arrestatie. En nu, met Kochs te verwachten voorstel van vrijlating van Six, maakte ik maar niet zo'n haast. Ik wilde afwachten wat Sottens in het weekend in Denekamp bereikte. Ik wist niet, dat die vrijdag een donkere dag was voor de verdere ontwikkeling. Misschien was het zelfs goed dat ik niet naar Windekind ging.
De volgende dag, de zaterdag, was Berlin, zoals in die
maanden gebruikelijk, onze gast. Hij had zijn vriendin
Alice beloofd direct na het eten bij haar te komen en hij
vroeg ons of we wilden meewandelen. Mij leek het een goed idee,
want ik wist van Koch, dat hij die zaterdag op het Binnenhof
dienst deed, als Unter-Offizier vom Dienst. Koch had mij
uitgelegd dat zoiets niet veel te betekenen had, maar dat hij nu
eenmaal, als het zijn beurt was, die functie had te vervullen op
het hoofdkwartier van Rauter. Hij had toen ook gezegd, dat als ik
wat wilde weten over de voortgang van de Six-affaire, ik hem daar
gerust kon opzoeken. Mocht men mij, i.v.m. het feit dat die
omgeving daar verboden voor Joden was, lastig vallen, dan kon ik
rustig verwijzen naar hem. En daar ik de vorige dag niet bij Koch
was geweest, leek het mij wel goed om even langs het Binnenhof te
lopen. Koch zou dan toch wel niet veel tijd voor mij hebben en
dan had ik acte de présence gegeven en kon ik tevens horen of er
wat nieuws was. Daar ik voor de maandag, de 18de januari, al een
volle dag had, en dan dus wéér niet bij Koch zou kunnen zijn,
leek het mij des te beter om die zaterdagmiddag even langs te
lopen.
Voor de maandagochtend had ik een afspraak met professor Cohen op
de Joodse Raad in Amsterdam; voor de maandagmiddag had ik een
reeks afspraken in het rusthuis aan de Den Texstraat en daarna
met Sottens op zijn zolder. Sottens zou mij dan
vertellen wat hij in Denekamp had bereikt. Het zou dus eerst
dinsdag worden, voordat ik Koch weer zou kunnen spreken. Dan wist
ik dus ook naders over Denekamp en dan zou ik Koch al dan niet
kunnen stimuleren om Six als lokaas voor de anderen op vrije
voeten te stellen.
Op de heenweg vroeg ik Berlin en mijn vrouw alvast door te
lopen naar de Plaats, naar de zaak van Alice. Ik zou dan
wel nakomen. De Plaats ligt op ongeveer vijf minuten van het
Binnenhof. Zij prefereerden echter op het Voorhout wat heen en
weer te wandelen tot ik terugkwam.
Koch deed dienst. Hij was in uniform. Reeds bij het binnenkomen
zag hij mij vanuit zijn kamertje, dat op de hal uitzag. En het
viel mij op: 'Er is iets met Koch.' Ik dacht, dat het wellicht te
maken had met het feit, dat hij daar in uniform dienst had, dat
het een wat vreemde omgeving voor onze gesprekken was, dat hij
zich wellicht voor mij geneerde, met mijn Jodenster, daar in de
heilige hallen van Rauter en Harster. Maar zijn ogen stonden
anders, er was iets stroefs in de manier waarop hij op me
afkwam.
Ik herinnerde hem eraan dat hij gezegd had, dat ik kon komen. Ja,
dat wist hij. Het had hem al verbaasd dat ik gisteren niet was
geweest.
'Ich war doch Donnerstag bei Ihnen. Und ich dachte es wäre wohl
etwas zu viel mit meinen Besuchen. Ich will doch nicht lästig
sein.' 'Aber wo! Es sind doch wichtige Angelegenheiten, welche wir zu besprechen haben. Ihre Besuche sind für mich ja auch Dienst.'
Hij sprak het allemaal anders uit. Een beetje toonloos en daarbij
staarde hij langs me heen in de ruimte.
Er is wat, ik voel het en Koch kan niet goed toneelspelen. Laat
ik maar doen alsof ik niets merk, misschien vergis ik mij.
'Ich dachte, vielleicht wäre was Neues wegen Six, und sonst
müsste ich bis Montag warten.'
Weer dat stroeve, alsof hij moeite had om woorden te vinden.
'Also, ja, der von Six, also, ja, da sind wir noch nicht zu einem
Entschluss gekommen. Das würde aber, ja, sagen wir, im Laufe der
nächsten Woche entschieden werden können.'
Zo kort was hij nooit geweest. Meestal spoten de woorden er bij
hem uit en maakte hij plannen. Misschien toch de omgeving?
'Na, dann gehe ich eben. Ich sehe Sie haben im Moment nicht viel
Zeit. Es tut mir Leid dass ich Sie hier vielleicht gestört
habe.'
'Aber nein! Wir sehn uns noch. Natürlich sollten wir noch
Weiteres besprechen wegen des Herrn von Six. Ich sagte es Ihnen
ja schon: erst im Laufe der nächsten Woehe würde eine
Entscheidung fallen. Bis jetzt haben wir so ungefähr alles was
der von Six weiss. Das genügt ja. Also auf Wiedersehn.'
Hij gaf me een hand. Doch weer voelde ik, dat er iets haperde.
Was het ontevredenheid over mijn besprekingen met Fischer en Aus
der Fünten? Hinderde hem dat en was er daarom nu deze verkoeling?
Want, hoe ik het ook draaide, er zat iets niet goed.
Ja, er was inmiddels het een en ander gebeurd,'dat ik nu eerst
vertellen moet.
Op woensdag 30 december kreeg ik bericht van Monasch, dat Herr
Fischer mij eens spreken wilde. Het kwam mij vreemd voor dat
zoiets via Monasch moest. Wist Fischer dan niet dat ik regelmatig
bij Koch was? Windekind was vrij klein en Fischer had mij al
ettelijke malen gezien. Daar hij meestal in razende haast was,
door het gebouw rende, schreeuwde, met deuren smeet, was het
nooit voorgekomen dat hij mij zag tijdens een zijner
waarschijnlijk toch ook wel bestaande adempauzes. En in de haast
viel er meestal een kort knikje in mijn richting en soms was het
ijltempo zo sterk dat er niet eens plaats bleef voor dat knikje.
Maar zo behandelde hij iedereen, ook zijn medewerkers, dus had ik
er, verder geen aandacht aan geschonken.
Monasch nu had erbij gezegd, dat ik of wel donderdagochtend, om 9
uur kon komen en als mij dat niet schikte, dan maar op donderdag
7 januari, ook om 9 uur. Er was dus blijkbaar geen haast bij. En
dat was mij liever, want ik wilde eerst Koch raadplegen. Die zou
misschien weten wat Fischer wilde. Ik heb toen nog dezelfde dag
Koch van de boodchap van Monasch verteld. Koch keek bedenkelijk.
Hij had er geen idee van wat dat kon zijn.
'Wissen Sie es selber nicht? Hat der Fischer irgend etwas mit
Ihnen zu tun gehabt?'
Nee, ik had er geen notie van. Zou Koch het niet eerst eens
kunnen vragen? Nee, dat lag niet in zijn lijn, dat deed je niet.
Koch lachte wat en zei dat ik tenslotte een zelfstandig mens was
en dat hij niet mijn verzorger was.
'Möglich etwas vom Judenrat wenn der Monasch der überbringer ist.
Fragen Sie es doch dem Monasch oder sonst dem Edersheim.'
Monasch had mij al gezegd dat hij niet wist wat het te betekenen
had en dat men op de Joodse Raad, waar zo'n oproep als een
belangrijk diplomatiek bezoek werd gezien, ook niet wist waar het
over kon gaan. Ik zei dat aan Koch.
Nu keek Koch nog meer bedenkelijk, en hij zei, dat, mocht Fischer
iets willen weten van de achtergronden van de arrestatie van Six,
ik niets hoefde te zeggen. Het ging Fischer kort en goed niets
aan. Dat was een zaak die IV B4 met de Befehlshaber der
Sicherheitspolizei, de B.D.S., zoals Koch mij expliceerde,
behandelde en daar had Fischer niets mee te maken. Fischer had
met de 'Juden-Erfassung' te maken en dat viel buiten zijn gebied.
Dat moest ik dus aan Fischer zeggen en daarmede basta.
Ik vroeg of het niet beter was dat Koch dan met mij meeging.
Tenslotte was ik maar een Jood en ik wilde Fischer, zijn
temperament al wat kennende, niet onnodig tergen. Nee, Koch kon
niet meegaan; hij had er niets mee te maken. En, tenslotte: 'Sie
stehen unter dem Schutz voin Sturmbannführer und unter dem Schutz
des B.D.S. und dann kann der Fischer Ihnen gar nichts
anhaben.'
Hij keek nog wat bedenkelijk en zei tenslotte: 'Sie gehen also nächste Woche? Gut, ich werde das Ersuchen Fischers melden. Sieaber gehn. Und Sie plaudern nichts heraus von Six und von all dem was wir tun. Haben Sie das ganz richtig verstanden?' Op maandag 4 januari kwam Monasch weer, al heel vroeg. Of het schikte dat ik nog deze ochtend, het was op dat moment meen ik 9 uur, kon komen. Fischer zou er de hele ochtend zijn en zou mij liever nu dan pas donderdag spreken.
Ik ging meteen naar Koch, vertelde van de nieuwe boodschap. Koch
vond het een onplezierig begin van het nieuwe jaar. Hij had mij
bij het binnenkomen hartelijk begroet en mij een succesvol jaar
toegewenst, zeggende, dat, als alles zo verder ging, zowel ik als
hij een mooi jaar waren binnengetreden. Maar nu kwam ik weer met
die vervelende Fischer.
'Gut, gehen Sie dann jetzt gleich, und dann konnnen Sie mir
sofort erzählen was der wollte.'
Zo was ik omstreeks half elf bij Fischer.
Fischer had echt een mooie kamer. Ik was er nu voor het eerst.
Ruim, licht, met een prachtig uitzicht op het Westbroekpark. Dat
zal ook wel de mooie kamer van Van 't Sant zijn
geweest.
Fischer zat achter een mooi bureau, veel imposanter dan dat van
Koch. Trouwens, de hele kamer was rijk en smaakvol ingericht.
Fischer stond op, nadat de wacht mij meteen naar de kamer had
gebracht, gaf mij een hand en wees op een gemakkelijke stoel,
tegenover hem, aan het bureau.
'Dass man Sie endlich mal sieht! Man muss Sie ja einfach
herbestellen um mal zu plaudern. Sie tun alsob ich nicht
existiere. Ich bin aber doch noch da! Da kommen Sie zu dem Koch,
ganz im zweiten Stock, und hier, gleich unten kommen Sie nicht!'
Hij zei het op zijn gebruikelijke luide toon, doch met de
ondertoon van een gekwetst, beledigd iemand. Ik ademde wat op.
Wist je veel bij zo'n bezoek. Maar toch kon het nog moeilijk
worden.
'Es ist doch nicht meine Entscheidung ob ich zu Ihnen kommen
soll. Ich dachte, ich darf da nicht stören.'
'Aber was! Sie sind doch ein hohes Tier mit Ihrem General! Wissen
Sie, Sie sind der einzige Jude der zuerst unter einer anderen
Hoheit ressotiert und dann erst vielleicht auch noch mit unserem
Judenreferat zu tun hat. Sie haben ja ganz besondere
Verbindungen, die sind in unseren Vorschriften doch gar nicht
vorgeschen!'
Hij keek mij lachend aan. Ik dacht, met enig ontzag. Die man had
dus geen flauwe notie van wat er met von Schumann aan de hand
was. Ik kon niet veel anders doen dan af en toe een beetje
schuchter knikken. 'Und wann geht es eigentlich los mit Ihrer Reise? Und wieviel Juden gehn denn eigentlich mit! Haben Ihre Austausch- und Devisen-Juden die betreffenden Papiere? Mir ist noch keiner begegnet bei meinen Erfassungs-Massnahmen der solche Papiere vorgezeigt hat.'
Wat angstig, want nu loog ik namens de ene S.D.-er tegen de
andere, vertelde ik dat niemand papieren had, doch dat alles in
Berlijn was genoteerd. En ik dacht: zonder Turksma zou het tot
nog toe allemaal goed gegaan zijn, had men het nog allemaal
geloofd. Maar misschien was dat onjuist geredeneerd. Want had ik
de moed gehad zó ver te gaan en zo intensief aan alle kanten te
werken als ik niet door Turksma naar Koch was gebracht?
'Und Berlin sieht also zu, dass Keiner das Land verlässt
über Westerbork? Denn Sie haben dort ja auch eine ganze Reihe
Mitreisende. Die werden von Berlin gesperrt?'
'Ja, selbstverständlich,' bleef ik, ongerust, doch gedekt,
liegen.
'Ist mir recht. Es werden wohl viele mit ins Ausland wollen. Dort
gibt es bessere Aussichten für Euch. Ja, Auschwitz, da ist die
Begeisterung eben nicht gross, hin zu müssen.'
Het leek me een kansje, hier, bij de meest erbij betrokken
instantie, iets naders over Auschwitz te weten te komen. Wie kon
het beter weten dan Fischer, meende ik.
'Wie ist eigentlich Auschwitz? Könnten Sie mal eine kurze
Beschreibung der Verhältnisse dort geben?'
Fischer keek enigszins verlegen naar het Park, de vijvers. Na een
kleine pauze zegt hij:
'Nja, ich war dort nie. Es soll eben ein Arbeitslager riesigen
Ausmasses sein. Steinbaracken, das habe ich gehört. Ein
vorläufiger Ansiedlungsort, bis Ende des Krieges. Dann wird man
eben weiter sehn müssen. Denn dass alle die Juden dort bleiben
sollen, das ist nicht gerade glaubhaft.' En na weer een kleine
pauze: 'Jedenfalls würde ich es vorziehn bei Ihnen auf der Liste
zu stehn. Darüber soll kein Zweifel bestehen. Na, die Juden
wissen selber schon was am Besten ist.'
Veel was er niet uitgekomen. Ik was over Auschwitz even wijs als
voorheen. Mooie Woorden, dacht ik, doch niets concreets; behalve
dan die Steinbaracken. Daar deed je niet veel mee.
'Also, hören Sie zu, Herr Weinreb, ich unterstütze mit allen
Kräften Ihre Aktion. Ich werde keinen Ihrer Juden etwas zu Leide
tun. Und ich werde auch zusehn und beauftragen dass Ihre Leute in
Westerbork es gut haben. Sie haben meine volle Unterstützung,
sogar meine ehrliche Mitarbeit.'
Ik dacht, dat het onderhoud nu afgelopen Was, vroeg me alleen af
waartoe de haast dan nodig was geweest? Ik stond dus op en wilde
Fischer een hand tot afscheid geven. Doch Fischer duidde mij weer
te gaan zitten.
'Warten Sie doch einen Moment, nicht so eilig. Da wir nun das
Geschäftliche erledigt haben, mal was Privates. Was ist denn
eigentlich mit Ihnen los?'
Hij zag mijn verbaasde, wellicht onthutste gezicht, en voegde er
meteen aan toe:
'Was war denn das, wer ist denn da verhaftet worden? Sie sollen
ja ein ganz hohes Tier demSicherheitsdienst ausgeliefert haben,
der soll etwas dem General von Schumann angetan haben. Sie sollen
da ganz tüchtige Arbeit gemacht haben. Na ja, einen Deutschen
General schützen ist doch was Grosses. Mensch, da haben Sie aber
die Chance Ihres Lebens gehabt. Sehr gescheit von Ihnen, dass Sie
ihn ausgeliefert haben.'
Het was dus puur nieuwsgierigheid, die hem dreef. Natuurlijk had
hij van de arrestatie gehoord. Ook zijn assistenten hadden
meegedaan om het ere-escorte voor mijn Golem te vormen. Maar
niemand wist dus meer dan dat 'een belangrijk persoon'
gearresteerd ging worden en dat ik die persoon leverde.
'Es tut mir sehr Leid, Herr Fischer, aber Sie werden doch
verstehen, dass ich nichts sagen darf. Fragen Sie aber bitte,
Herrn Koch. Dem untersteht das ja.'
'Wissen Sie, Weinreb, der Koch sagt nichts. Der will immer alles
für sich haben. Der ist ehrgeizig wie keiner. Sie können es mir
aber ruhig sagen. Ich bin im Dienstrange doch höher wie Koch. Ich
verspreche Ihnen, ich sage keinem ein Wort. Was ist also los und
wer ist der Mann. Der sitzt doch ganz isoliert, kein Mensch kann
ja zu ihm herantreten.'
'Also, das ist gar nicht so wichtig. Irgend eine kleine
Schwindel-Affäre.'
'Das erzählen Sie einern anderen. Ich bin doch schliesslich
Fachmann. Dieser ganze grosse Aufwand hat wohl einen anderen
Zweck. Also, Weinreb, wir machen ein Geschäft. Sie erzählen es
mir, und mein Ehrenwort, kein Mensch erfährt was, und als
Gegenleistung könnten wir mal über Juden verhandeln. Ich würde
Ihnen Juden frei geben, die setzen Sie auf Ihre Liste. Das ist
manchmal viel Wert, da bekommen Sie von diesen Juden bestimmt
viel Geld. Ich darf keines annehmen und ich tue das auch nie. Für
Sieist der Fall aber doch ganz anders.'
'Aber nein, ich darf doch auch kein Geld annehmen. Das wäre das
Ende der Liste.'
'Gut, dann kein Geld. Sie bekommen aber Juden von mir
frei.'
Ik was net van plan te vragen waarom Fischer het zo belangrijk
vond te weten wat er gebeurd was en wie de man was, toen de deur,
zonder dat er geklopt was, openging. Koch stond in de deur.
Fischer keek geërgerd en verbouwereerd.
'Verzeihen Sie, dass ich störe. Es ist eben aber ein
Telefon-Anruf für Herrn Weinreb, ich glaube es ist
dringend.'
Fischer reageerde met een spijtig: 'Wir wollten ein Geschäft
angehen. Wir sehen uns aber bald wieder, Herr Weinreb.'
In de gang zei Koch, ook wat geërgerd:
'Was will der so lange von Ihnen? Und was meint er mit dem
Geschäft?'
Ik keek vragend, omdat ik niet wist wie mij kon bellen hier. Koch
merkte het en zei: 'Ach, es ist gar kein Telefon für Sie. Ich
wollte Sie nur herausholen.'
We gingen naar boven en ik vertelde aan Koch vrij letterlijk wat
Fischer had gezegd. Alleen Fischers uitspraken over Koch verzweeg
ik. Koch legde er nogmaals de nadruk op, dat ik Fischer niets
mocht zeggen. En nu zei hij, mede tot mijn opluchting, dat ik
niet meer naar Fischer hoefde. Ik moest, als hij weer wat vroeg,
maar zeggen, dat ik opdracht van Koch had over deze hele zaak
niet te praten. Koch geloofde, die indruk had ik, niet helemaal
dat ik niets gezegd had. Hij bleef die ochtend verder wat uit z'n
humeur.
Ik had in de daarop volgende dagen Fischer gemeden. Natuurlijk
lokte het mij aan, Joden eventueel vrij te krijgen. Doch daarmee
riskeerde ik de woede van Koch. En dat kon voor honderden Joden
het einde van de Sperre betekenen. Nu Koch Six had, voelde ik
toch al mijn positie minder uniek worden. Koch kon toch
immers denken dat hij het nu verder wel met Six kon klaren, dat
hij mij niet meer zo nodig had. Bovendien was Six Ariër, hetgeen
voor Koch de samenwerking simpeler maakte dan met een Jood. Ik
was zelfs af en toe in die dagen bang, dat Koch zich eenvoudig
van mij zou kunnen ontdoen, nu hij meende met Six veelbelovender
sporen te kunnen volgen. Ik had met deze verzwakking, dom als je
in zulke gevallen bent, geen rekening gehouden. Maar overigens,
ik had geen andere weg gehad dan die van het leveren en
instrueren van een zeer geloofwaardige en zeer betrouwbare
Six.
Nu had Fischer mij, toen ik op donderdag 14 januari, met Koch de
trap afdaalde, in de gang beneden gezien. Op zijn
luidruchtig-enthousiaste wijze verweet hij mij, dat ik nog altijd
niet bij hem was geweest. Om niet gewoon onbeleefd te zijn, zei
ik:
'Ich komme schon mal wieder vorbei. Ich hatte eine fürchterlich
vielbeschäftigte Zeit. Wir sehen uns doch noch mal.'
Koch had wat gebromd, begeleidde mij tot aan het tuinhek en zei
nog: 'Lassen Sieden nur.'
En nu dacht ik, toen Koch op die zaterdagmiddag op het Binnenhof
zo stroef en kortaf was, dat het gedoe met Fischer hem nog
hinderde.
Daarbij kwam dat in diezelfde week een ander incident zich
voordeed, nl. dat met Aus der Fünten. En ook dat zat Koch niet
lekker.
Toen ik nl. die maandag, de 4de januari, van Windekind thuis
kwam, lag er een koeriersbrief, speciaal uit Amsterdam gebracht.
Op de enveloppe stond 'Zentralstelle für Jüdische Auswanderung.'
Zo heette nog steeds het bureau van Aus der Fünten, de grote man
in Amsterdam.
Er zat een getikt briefje in, door Aus der Fünten zelf getekend,
dat vermeldde dat ik op woensdag 6 januari, om 11 uur, in de
kamer van de Hauptsturmführer Aus der Fünten werd verwacht. Er
was bij vermeld, dat die brief tevens goed was voor
reisvergunning met de trein en met de trams die ik in Den Haag en
Amsterdam nodig mocht hebben om het bureau van Aus der Fünten te
bereiken.
En nu had ik nauwelijks een wat knorrige Koch achtergelaten of ik
moest hem alweer van een nieuwe storing op de hoogte stellen. Ik
besloot in ieder geval tot dinsdag te wachten.
Zoals ik al had gedacht, nam Koch de oproep allesbehalve vrolijk
ter kennis.
'Verdammt noch mal, was will dieser Kerl nun wieder. Die geben ja
einem keine Ruhe.'
Natuurlijk moest ik gaan; dat vond hij ook. Doch, wat ik ook
wilde bespreken, één ding mocht niet genoemd worden, nl. deze
Six-geschiedenis. Mocht Aus der Fünten daarover wat willen weten
dan moest ik maar zeggen, dat ik opdracht had te zwijgen,
opdracht van hem, Koch. En dat ik mij strafbaar maakte als ik
iets zei.
Het was dus niet erg gemakkelijk voor mij. Ik had al gehoord, bij
geruchte, dat de ene Dienststelle de andere vaak bestreed, en dat
de een de ander z'n Joden voor z'n neus weggraaide. Aus der
Fünten gold als een machtig man; als die boos werd, op Koch en op
mij, was hij in staat mij meteen op te sluiten, en bij de eerste
gelegenheid naar een onbekend kamp te laten vervoeren. Daarom
vroeg ik ook ditmaal Koch, of hij niet beter mee kon. Nee,
alweer: hij was niet opgeroepen. En zijn chefs met dit soort
zaken juist nu, nu alles zo goed ging, lastig te vallen, daar had
hij beslist geen zin in. Ik voelde hoe Koch nu bezig was aan zijn
toekomst te bouwen. Zijn chefs mochten alleen merken dat alles
goed en geruisloos en incident-loos verliep. Steeds meer rekende
ik op de kans dat Koch eens heel hard tegenover mij zou kunnen
zijn als hij meende dat mijn verdere aanwezigheid hem meer hinder
dan voordeel zou opleveren. Hij had nu Six, de Ariër, de jonkheer
uit Denekamp. Die wist veel meer dan ik van von Schumann en van
von Rath en van nog verschillende anderen. Ik voelde, de Golem
ging boven mij uit groeien.
Alles Wat Koch toezei was, de Zentralstelle om half een op te
bellen en naar mij te vragen. Zou ik er nog zijn, dan zou hij de
boodschap geven dat ik die middag bij hem verwacht werd en zou ik
al weg zijn, dan zou hij vragen of men wist waar ik heen was
gegaan. We rekenden erop dat ik misschien zou moeten wachten en
wellicht pas na half twaalf bij Aus der Fünten zou verschijnen.
Dan ging er natuurlijk tijd heen met allerlei persoonlijke
vragen, dus moest men Aus der Fünten niet irriteren door direct
al te bellen. We namen aan, dat ik om half een al weg zou zijn en
dan gaf het telefoontje dus niets.
Het was een vreemde ervaring, die angst van Koch voor inmenging.
Alsof hij niet alleen tegen 'het' komplot had te strijden, doch
ook nog tegen de bureaus van zijn collega's. Bemoedigend, zulk
een tegenstander. Er zaten daar meer zwakheden dan ik al gehoopt
en vermoed had.
Zo begaf ik mij die woensdag, de 6de januari, naar Amsterdam.
Trots maakte ik, met mijn ster, gebruik van de tram. Doch in
tegenstelling tot Den Haag, waar ik herhaaldelijk door de
conducteur was gecontroleerd, soms zelfs op onbeschofte wijze
bejegend, interesseerde mijn ster de grappenmakende Amsterdamse
conducteur geen zier. Het bleek weer de school te zijn aan het
Adama van Scheltemaplein, waar ik destijds, met vele anderen, het
stempel voor mijn persoonsbewijs had gehaald. Vreemde wereld.
Joodse jongelui snellen als ordonnans heen en weer. Af en toe
slentert een Duitser, in uniform, door een gang voorbij.
Ik word verwacht. Een pienter, donker jongetje zegt, met een
beving in zijn stem: 'Ik breng u naar de Hauptsturmführer, meneer
Weinreb.'
Een wat schemerige kamer. Lang niet Fischers kamer, in geen enkel
opzicht. Dat is dus de beruchte Aus der Fünten. Hij is in
uniform. Heel ander type dan Koch of Fischer. Iedere stad krijgt
zo zijn eigen types.
Even denk ik dat Aus der Fünten meer geslepen is, meer leep. Er
is echter ook een waas van beperktheid over zijn gezicht. Lijkt
wat verboemeld; minder gehalte dan Koch; ook minder getikt dan
Fischer. Een soort Schmidt, maar minder duister.
Het jongetje had mij aangediend. Hij had geklopt, had toen zijn
pientere uitgekookte hoofdje binnen de deur gestoken, en op z’n
plat-Amsterdams gezegd:
'Daar istie, Heer Hauptsturmführer.'
Aus der Fünten stond op, kwam van achter zijn bureau vandaan en
gaf mij een hand. Joviaal schoof hij een stoel voor mij recht en
ging toen zelf zitten. Het spreekt vanzelf dat ik, bij deze regen
van gebeurtenissen, vol geladen spanning zat te wachten op wat er
komen zou.
'Also Sie sind der Mann von der Weinreb-Liste. Wer hat Sie
beauftragt?'
Moeilijke vraag. Volgens Koch moest ik gewoon doen alsof er niets
aan de hand was. Toch leek het me nogal onbehaaglijk deze man in
dit stadium nog leugens te vertellen.
'Ich glaube das alles könnten Sie am Besten mit Herrn Koch
besprechen.'
Vragende ogen.
'Koch? Welcher Koch, ich kenne keinen Koch. Ist das jemand in
Berlin?'
'Nein, das ist Herr Koch vom Sicherheitsdienst im Haag.'
Weer vragende blik.
'Wer ist denn das? Seit wann betreut der Sicherheitsdienst diese
Liste? Und warum weiss ich nichts davon? Bitte erklären
Sie das.'
'Also Herr Koch ist Hauptscharführer und arbeitet in
Windekind.'
Hij valt mij in de rede. Spottend.
'So so, Hauptscharführer! Das ist irgendwie General! Ist das dort
wo auch der Fischer seine Dienststelle hat?'
'Ja, genau. Ich glaube Siesollten doch Herrn Koch alles fragen.
Seine Chefs kennen die Sache auch, aber Herr Koch sagte Sie
sollten es ihm fragen.'
'Aber hören Sie mal gut zu. Ich habe mit Herrn Koch gar nichts zu
tun und auch gar nichts zu verhandeln. Ich konstatiere nur, dass
Sie in Westerbork so etwa 600 Juden gesperrt haben. Sie, denn es
heisst dort: 'auf Weinreb gesperrt sein' und nicht 'auf Koch
gesperrt sein'. Stimmt das?'
Ik knik maar, gelaten. Kome wat nu komen moet. In ieder geval
praat hij niet over de arrestatie van de 28ste december.
'Also gut. Es ist mir weiter egal ob nun ein Müller in Berlin
diese Juden behalten will für ein Geschäft, oder dieser tapfere
Hauptscharführer Koch für ein anderes Geschäft. Ich konstatiere
nur dass es 600 Juden im Lager Westerbork gibt, welche durch
diese Liste, die übrigens den Namen Weinreb trägt, gesperrt sind.
Die muss ich füttern, die laufen mir da herum. Ich mische
mich in keine Listen ein. Die werden schon richtig sein und die
werden für das Reich schon ihren Sinn haben. Aber 600 Juden, mein
Lieber! Wissen Sie was das denen Wert ist? Was haben die übrigens
Ihnen gezahlt?'
'Mir gar nichts. Wer ein Einkommen von mehr als dreitausend
Gulden im Mai 1940 hatte, hat hundert Gulden pro erwachsene
Person gezahlt. Das Geld gehört nicht mir.'
Hij wenkt minzaam af.
'Die sind also praktisch umsonst gesperrt. So was ist noch nie
dagewesen. Unerhört. Das genügt Berlin? Ist das nun Wehrmacht
oder das Reichs Sicherheits Hauptamt? Wer beauftragt denn diesen
wunderbaren Hauptscharführer? Seine Chefs? Der Sturmbannführer
Zöpf? Und der steht mit Berlin in Verbindung? Also R.S.H. mit
Wehrmacht und dann so weiter geleitet bis auf diesen herrlichen
Koch. Und aus welchem Grund vergessen die Herren mich und die
Zentralstelle?'
Ik had af en toe half toestemmend geknikt. Tenslotte bouwde hij
de verbindingen op. Nu moest ik alleen maar verantwoorden waarom
de Zentralstelle erbuiten was gelaten. Dat was in dit verband
niet zo moeilijk.
'Ja, bitte, das ist doch nicht meine Angelegenheit? Vielleicht
kann Herr Koch Ihnen das sagen. Ich verteile schliesslich
nichts.'
'Ich werde es Ihnen erklären! Diese Herren haben, wie ich Ihnen
schon erklärte, ihr eigenes Geschäft. Und wie die das machen, das
wissen die schon. Nur Sie sehn wie ein Trottel aus. Und jetzt
mache ich mit Ihnen ein Geschäft. Also aufpassen!
Westerbork untersteht mir und nicht Herrn Koch. Wenn Sie mit
Westerbork Geschäfte machen dann haben Sie mit mir zu tun. Das
heisst: ich mache mit. Nun mache ich Ihnen einen Vorschlag. Einen
sehr gerechten. Ich versorge die Leute von Ihnen in Westerbork.
Das heisst: Lebensmittel, Kleidung, Medikamente. Für 600 Leute.
Die wären sonst schon längst im Arbeitseinsatz und hätten. ihre
produktiven Leistungen ihrem Verbrauch gegenübergestellt. Nun das
Geschäft: Sie bringen mir innerhalb zwei Wochen 100.000 Mark, für
das Deutsche Rote Kreuz. Ich quittiere Ihnen nen diesen Betrag im
Namen des Deutschen Roten Kreuzes. Der Betrag geht also für gute
Zwecke, für filantropische Zwecke. Das wären so 160 Mark pro
gesperrte Person. Das ist doch nicht viel. Sie beheben diesen
Betrag als erneuerte Kopfsteuer. Aber nicht im Lager, sondern
draussen. Bei den reichen Juden. Nicht beim Judenrat. End kein
Mensch soll davon wissen, sonst mach ich mit Ihnen ksst.' Hij
maakte een beweging van keel doorsnijden. 'Sie mucken nicht
davon, nicht mal hei Ihrer Familie falls Sie eine haben. Sie
erklären einfach Sie benötigten 160 Mark pro Person und Sie
bringen das schon auf. Sonst, hören Sie nur gut zu, sonst schicke
ich einige von diesen lieben Leutchen, die so billig zu einer
Sperre kamen, mal fort zum Arbeitseinsatz. Und dann werden Sie
schon kommen. Es wird Ihnen doch Leid um diesen Juden tun,
nicht-wahr? Bei über 600 könnte doch mal ein Fehler
hineinschleichen, nicht-wahr?
Ik had met verbazing en schrik geluisterd. Blijkbaar was ik nog
niet over de schok heen, want mijn vraag kwam wel heel verkeerd
aan.
'Und soll ich Herrn Koch auch nichts davon sagen?'
Aus der Fünten springt op. Hij komt naar me toe en gaat naast
mijn stoel staan.
'Sie Idiot! Ich sagte doch, es soll keiner von unserem Gesehäft
wissen. Sie werden ja doch sowieso auch wohl Ihr Geschäft mit
dieser Sperre gemacht haben. So blöd sind Sie doch nicht. Also
gut. Sie nehmen, sagen wir 175 Mark, und die 15 Mark pro Person
behalten Sie für sich. Davon rede ich dann auch nicht.'
'Aber Sie wollten mir doch eine Qiüttung geben? Das bedeutet doch
dass andere es auch wissen. Die Quittung könnte doch bei mir
gefunden werden?'
'Ich werde doch nicht so verrückt sein, dass ich Ihnen etwas
schriftlich geben werde? Ich schreibe die Quittung, und ich
schliesse sie in Ihrer Gegenwart im Geldschrank. Nach dem Krieg
bekommen Sie sieheraus. Damit beweisen Sie dann dass Sie sowohl
Juden gerettet wie auch dem Deutschen Roten Kreuz geholfen haben.
Ik keek confuus en wist echt niet wat ik zeggen moest. Ik had
totaal geen ervaring met zulke methodes. Natuurlijk was mijn
begrip snel genoeg. Aus der Fünten geloofde in een Berlijnse
centrale, die Austausch en Deviezen via joden behandelde.
Iedereen geloofde dat; niemand kwam op het idee dat die
centrale een verzinsel van mij was. Maar hij begreep dat niemand
zou verhinderen dat hij daar een ton aan verdiende. Het
was
joods geld en Berlijn was ver en Westerbork dichtbij. En was hij
wist, dat ik weer begreep dat mijn leven ervan afhing als iemand
er achter kwam, dat hij met mij zulke zaken deed.
Praktisch had ik er nog geen idee van hoe ik binnen twee weken
een ton zou kunnen opbrengen. De onderduik-kas bij Van Zon
bedroeg zo om en bij de dertig mille, na de aderlating voor
Six-Kotte. De continue behoeften der onderduikers vereisten zulk
een fonds met zijn aanvullingen voor het erafgaande. Maar
hoe kom je aan een ton in zulk een tijd? Zelfs als het papiergeld
niet veel waard was. Ik had al mijn ervaringen gehad met
'bedelen'; dat nooit weer. Aan deze man hier te vertellen,
dat ik niet in staat was dat bedrag op te brengen, leek mij
hoogst gevaarlijk. Want dan kende ik een geheim en hij had
daartegenover geen geld. 'Ging het zó toe in Amsterdam?' dacht ik
nog. Kregen ze via Amsterdam zó Sperren? Zeiden de mensen daarom
zo vaak tegen mij dat ik zo naïef was?
Ik moest op dat moment ook denken aan de Frederiks-affaire. Er
was en er werd nog steeds een groep gevormd van zogenaamde
vooraanstaande Joden, belangrijke mensen, wetenschapsmensen,
waarvoor de secretaris-generaal Frederiks zich inzette. Deze
Joden zouden in het belang van het land in Nederland bewaard
blijven. Zij zouden een niet al te beroerde verblijfplaats
krijgen, men sprak van een buiten bij Barneveld, en zij zouden
dus niet naar de arbeidsinzet moeten. Zij zouden er met hun
families de oorlog verder afwachten.
Nu bestond er al een hele tijd een ondergronds gekonkel om op die
Frederikslijst te komen. De een geloofde erin, de ander weer
niet. Toch zei men, zoals bij de meeste dingen: 'Al baat het
niet, onze toestand kan er moeilijk erger door worden.'
Er was dus heel wat geïntrigeer om ook op die lijst te komen,
die, omdat zij een echte, een legale lijst was, met medewerking
en onder controle der Duitsers werd opgesteld.
Natuurlijk was de inhoud van de lijst niet in overeenstemming met
het stempel 'vooraanstaand'. Trouwens, wie bepaalt dat? Voor mij
b.v. is een Talmud-geleerde vooraanstaander dan een accountant.
En toch zou ik niet durven beslissen bij een keuze. Ik had het
niet zo moeilijk overigens: ik nam ze beiden, plus nog de
schoenmaker en de hoogleraar en de groenteventer. Maar er werd
bij mij thuis heel wat over deze Frederiks-lijst gekibbeld en
gekonkeld door de bezoekers. Waarom was een graanhandelaar nu
ineens vooraanstaander dan een bekende Amsterdamse professor,
waarom kwam een flut-ambtenaar er wel op en een bekend geleerde
niet, waarom deze leraar wel en die leraar weer niet. Waarom wel
een leraar en niet een hoogleraar. Soms wilde men, dat ik druk
uitoefende. Zo in de zin van: 'Als u niet zorgt dat deze man op
de Frederiks-lijst komt, dan schrap ik u van mijn lijst.'
Natuurlijk kon en wilde ik dat niet doen, doch soms trachtte ik
personen, die mij als invloedrijk bij Frederiks werden opgegeven,
te overtuigen deze of gene aan te bevelen. Frederiks zelf kende
ik niet.
Bij zulk een vraag mijnerzijds nu om hulp voor iemand die op de
Frederiks-lijst wilde, werd mij, als een kind, uitgelegd dat 'dit
een kwestie van centen' was. Of ik dan niet begrepen had dat de
meeste plaatsen direct of indirect gekocht waren. Niet bij
Frederiks zelf, die het allemaal zeer idealistisch gedaan zou
hebben, doch door de invloed der tussenpersonen. Als de
betreffende man nou betalen wilde en kon, dan zou men eens zien.
Daar het bedrag dat genoemd werd niet minder dan tien mille per
persoon bedroeg, zag de betrokkene ervan af. Een soortgelijke
ervaring maakte ik mee toen professor J. G. Koopmans mij vertelde
dat het hem onmogelijk was een voormalige joodse secretaresse van
het Nederlands Economisch Instituut op die Frederiks-lijst te
krijgen omdat het zóveel moest kosten dat hij die weg niet verder
wilde volgen, doch zich direct met Frederiks verstond, die toen
gezegd had, dat de lijst al meer dan vol was. Jammer genoeg
hoorde ik dat verhaal veel te laat, anders had ik er geen bezwaar
in gezien voor die oud-secretaresse uit mijn eigen lijst-fonds
het bedrag op te brengen. Ik moet er weer bijvoegen, dat andere
personen van die Frederiks-lijst mij weer verteld hebben dat zij
er niets voor hadden moeten betalen. Of zij de waarheid spraken
en hoe zij dan bij die selectie van 'prominenten' waren
terechtgekomen, is mij natuurlijk niet bekend.
Dezelfde soort verhalen deden de ronde over het verkrijgen van
bepaalde Joodse Raad-stempels. Men lachte als ik ze als geroddel
van de hand wees. Eén man, die ik niet geloofde, de heer
Levino wond er zich zo over op, dat hij in boosheid een
vaas oppakte en op de grond te pletter gooide. In ieder geval
brengt iedere selectie onbillijkheden mee, geroddel,
geknoei.
En nu stond ik tegenover Aus der Fünten die een ton verlangde,
niet eens zoveel, als men naging dat voor Puttkammer-Sperren,
waarvoor Aus der Fünten mede 'zuständig' was, gemiddeld twintig
mille per persoon gevraagd werd, vaak ook in de vorm van deviezen
of diamanten.
Zoals al zo vaak, speculeerde ik nu op de escape via uitstel.
Want een beslist 'nee' zou wel dapper staan, maar dan was het met
de Sperre afgelopen geweest. Dus zei ik, dat ik mijn best zou
doen het bedrag bij elkaar te krijgen en vroeg meteen of het dan
goed was, als ik over 14 dagen een deel zou brengen en de rest
'zo spoedig mogelijk'. Aus der Fünten deed even heel streng, doch
ik zag dat hij het goed vond. Ik moest dus over twee weken de
helft brengen en een maand later de rest. Hij vond dat een
geweldige geste van zichzelf.
Nogal wankel nam ik afscheid. Een nieuwe zorg. Ik wist al te veel
van de zelfstandigheid der Duitse bureaus om het te wagen Aus der
Fünten bang te maken met mijn generaal. Aus der Fünten zou die
kans zelf wel overwogen hebben. Nee, Joden konden nu gemakkelijk
slachtoffer worden van een administratieve fout. Als Aus der
Fünten zou betogen dat ik hem of de Führer of het Reich had
beledigd en dat hij mij zonder proces naar Mauthausen had laten
expediëren, dan zou zelfs een echte Schumann weinig meer hebben
kunnen ondernemen. Tegenover een Jood had zulk een
Hauptsturmführer altijd gelijk. En zelfs al zou ik van zijn
chantage hebben verteld, wie zou mij geloven als hij het
loochende? Nee, ik moest dus zien geld bij elkaar te krijgen. En
ik vervloekte de kapitalisten die het wel niet zouden willen
geven; niet althans als het anderen betrof. In gedachten ging ik
daarom na welke kapitalisten door mij in Westerbork, voor niets
of voor honderd gulden, waren gesperd. Ik moest het proberen; op
20 januari moest ik 50 mille hebben; een 30 lag er bij Van
Zon. In noodgeval moest ik dan maar van het lijst-fonds lenen
en de rest direct zien te krijgen. Want deze Aus der Fünten was
een gevaarlijk heerschap.
Thuis gekomen lag er al weer een nieuwe 'tijding'. Het mocht er
wel wezen, de laatste tijd. Nu was het een oproep van de Haagse
politie, Economische Dienst, om op vrijdag 8 januari te
verschijnen. Dat was dus om het proces-verbaal in de zaak van
Kester en Jansen te komen opstellen.
Nieuwe schrik, hoewel ik zoiets had moeten verwachten. Hoe zou
het inmiddels daar gegaan zijn? Hadden Kester en
Jansen verder gekletst? Wat zij wisten stond nog altijd
onder het alarm, gold dus als onveilig. De hun bekende adressen
waren ontruimd, de hun bekende medewerkers die werkelijk illegale
dingen deden, woonden nu niet thuis. Het was dus onbekend of daar
politie was geweest. We waren te bang om dat te gaan informeren.
Er kon een 'val' zijn gezet. Dus verkeerde men in het
ongewisse.
Maar ik moest wel gaan. Zou ik weer opgepakt worden daar? Zou ik
Klijzing van tevoren even nog raadplegen? Ook dat durfde ik niet.
Want tegenover Klijzing had ik in ieder geval de 'legale'
gespeeld. Wat hij ervan geloofde was niet uitgesproken. Ik durfde
hem nu niet in vertrouwen te nemen door te tonen dat ik bang was
vastgehouden te zullen worden. De telefoon van Koch naar de Zentralstelle, zo die
er geweest was, trof mij natuurlijk niet meer aan. Ik wist dat
Koch benieuwd was naar het resultaat van het gesprek met Aus der
Fünten. Omdat ik echter niet goed wist wat te zeggen en omdat er
nu ook nog die oproep van de Haagse politie was, waarvan ik ook
niet wist of ik daarover zou reppen, talmde ik tot de avond. Als
hij al weg was, dan had ik het mijne gedaan, was hij er nog, wel,
dan ging ik. Ik telefoneerde vanuit de cel bij ons in de buurt.
Koch was er nog; het was inmiddels zeven uur 's avonds en
natuurlijk al donker. Hij zou op mij wachten. Zijn stem klonk
opgewekt. Zeker goede vooruitgang met Six.
Inderdaad, Six had die dag zoveel waardevols weten door te geven,
dat Koch bijna Fischer en Aus der Fünten had vergeten. Koch
fluisterde zelfs dat het mogelijk was, doch dat moest dan heel
erg geheim worden gehouden, dat iemand, nee, dat kon hij toch
niet zeggen, maar enfin, een van de signalementen van Six was,
juist wat een paar typische details betrof, niet alleen die van
een Duitse generaal, die toch al als verdacht werd beschouwd,
maar bovendien had Six met die generaal en met von Schumann en
met von Rath en nog wat anderen in een bekend Amsterdams
restaurant gegeten. En dat was nagegaan, en laat nu inderdaad die
generaal met een reeks anderen op die dag gegeten hebben in exact
dat restaurant!
Ik herinnerde mij hoe Kotte mij, als een van zijn privé-stukjes,
als Golem op eigen kracht dus, had toevertrouwd dat hij zulk een
diner zou lozen. Hij had het blijkbaar toevallig, ik weet niet in
welke functie, misschien als hulpkelner of als leverancier van
zwarte drank, bijgewoond, van een afstand weliswaar, maar hij zou
die types beschrijven. Volgens hem had er ook van dat bezoek iets
in een Duitse krant gestaan. Ik had niet eens goed geluisterd
destijds; doch nu wist ik dat het een goed idee was geweest. Met
zulke mensen kon je een oorlog voeren. Dat was nu eens lofwaardig
eigen initiatief en een blijk van gezonde fantasie op het juiste
moment. Het bleek een van de beste vondsten te zijn.
Nu wist men dus echt, in welke richting gezocht moest
worden. Bij dat eten waren er wel een dertig personen geweest en
men had van de meesten geen idee wie ze waren, maar men had nu
toch een paar bestaande personen. Die zou men dus kunnen volgen,
verhoren zonodig! Arme Wehrmacht, dacht ik, daar gaan weer een
paar trouwe officieren. Als het belangrijke zijn, dan des te
beter!
Koch was juichend. De legpuzzel begon een mooi landschap te
vormen. Nu dus Aus der Fünten.
Ik vertelde dat deze grote belangstelling voor de Sperre in
Westerbork toonde en dat ik het angstige gevoel had dat hij er
zich mee zou gaan bemoeien. Misschien kon Koch bij zijn hoogste
chefs gedaan krijgen, dat er een soort uitspraak gedaan werd aan
de kampadministratie dat de Weinreb-Sperre onaantastbaar was.
Want nu moesten we vooral geen gedonder hebben met de Sperre. Dat
zou von Schumann alleen maar alarmeren.
Koch begreep het en hij zou het direct de volgende dag
voorleggen. Met de verkregen successen via Six leek het hem niet
dat men hier tegen bezwaar zou hebben. Toch moest ik hem een
praktisch woordelijk verslag doen van het onderhoud; hetgeen
natuurlijk heel moeilijk was omdat ik over de chantage moest
zwijgen. Koch was vooral opgelucht te merken dat Aus der Fünten
niets wist van de arrestatie van Six. Want anders zou hij er
zeker over hebben gesproken.
Toch was het een tactische fout van mij, Kochs superieuren voor
de Sperre te interesseren. Ik had het gedaan om tegen Aus der
Fünten gewapend te zijn. Mocht deze verder willen chanteren of
zou ik het bedrag niet bijtijds bij elkaar hebben, dan zou de
Sperre misschien toch beschermd blijven. Maar het pakte anders
uit. Daar hoog boven wist men blijkbaar niets van deze Sperre en
toen men er van hoorde vond men het wel wat veel. Was dat
allemaal wel nodig? En hoe lang moest dat dan nog wel zo? Koch
schijnt op z'n kop te hebben gehad omdat hij blijkbaar niet had
verteld dat het 'gewoon verder gaan en doen alsof er niets aan de
hand is' ook deze Sperre betrof. Koch wist niet hoeveel Joden er
nu voor de Arbeitseinsatz gesperd waren; hij dacht 'enige
tientallen' en hij had dat getal ook genoemd.
Natuurlijk wist ik niet wat zich precies afgespeeld had. Koch gaf
mij, ik meen op woensdag 13 januari, verslag van zijn verzoek om
de Sperre onaantastbaar te maken; uiteraard zolang de grote azen
nog niet waren gevangen. En uit dat verslag maakte ik op wat ik
hier boven schreef. Ik leerde er een heel belangrijke les uit:
'Doe alles met de uitvoerende kleinen; laat de groten erbuiten;
die zien de praktijk niet. Een uitspraak van een grote durft een
kleine niet meer aan te tasten; de groten weten heus zoveel niet
en de kleinen kunnen hun moeilijk alles vertellen, want die
groten hebben veel tijd nodig voor conferenties, reizen, diners,
recepties; als de kleinen de groten te veel van de praktijk
vertellen worden de groten geprikkeld, omdat het zoveel tijd kost
het allemaal aan te horen of allemaal te lezen; en de groten
willen dat gezeur niet horen over de complicaties waarvoor de
kleinen steeds staan; met de kleinen werk je goedkoop, de groten
zijn onbetaalbaar en zij zijn veel karakterlozer en dus
onbetrouwbaarder dan de kleinen, want zij hebben meer ambitie en
zij moeten meer vechten voor hun status; de kleinen zijn veel
minder geschoold in systematisch denken, die kun je dus beter in
de hand houden; de kleinen hebben veel minder fantasie, want die
werd steeds onderdrukt, en zij blijven juist klein door dat
gebrek aan fantasie.' Het was een belangrijke les, die ik later
nog vaak ter harte heb kunnen nemen.
In ieder geval kreeg Koch te horen, dat men, met alle begrip voor
het onthullen van het komplot, waarvan men met groot genoegen
vernam dat de vorderingen nu bijzonder belovend waren, geen
gecompliceerd gedoe met Westerbork en met lok-Sperren voor Joden
wilde hebben en dat men het goed vond dat de nu eenmaal aanwezige
Sperre gehandhaafd bleef - Koch had dus gemompeld dat er zo'n
'dreissig bis fünfzig Juden' gesperd waren - maar dat men na een
maand de zaak weer eens wilde bezien en dat maximaal na drie
maanden dat spel met de Sperre als lokaas uit moest zijn. Koch
vroeg mij wat bedremmeld of inderdaad 'dreissig bis fünfzig
Juden' gesperd waren. Ik keek wat nadenkend, deed of ik in
gedachten telde, en zei tenslotte met de zekerheid van de
statisticus: 'Kaum, ich glaube es sind genau 28.' Dat luchtte
Koch zichtbaar op. Ik wist al veel te veel van administratie in
het algemeen en van Duitse administratie in het bijzonder, dan
dat ik vrees behoefde te hebben dat men nu nog zou gaan natellen.
En ik wist niet eens dat het zó onmogelijk was als het in de
praktijk bleek te zijn.
De boodschap van Koch luchtte mij, hoe vreemd het klinkt, op.
Want als men zei: 'maximaal drie maanden', dan zou het, als Six
begon over een week of zo naar Denekamp te verhuizen, - de idee
Six als lokaas vrij te laten werd net in deze dagen door Koch met
mij besproken - en daar een week of wat van zwakte moest
bijkomen, dan waren we al weer een heel stuk verder. En je leefde
toen zo van dag tot dag, met de hoop en met de verwachting dat de
invasie na toch echt zou komen of dat de Duitsers in Rusland
dusdanig catastrofaal kwamen te zitten, dat er in Duitsland zelf
wel een revolte kwam, dat de gedachte aan midden april zo iets
was als 'met Sint Juttemis'. Bovendien, die hogeren moesten dus
half februari rapport hebben van de zaak en voor die hogeren gold
toch altijd het vangen van von Schumann c.s. als belangrijker dan
een eventueel eigenmachtig ingrijpen van Aus der Fünten. Dat men
daar dacht aan enige tientallen gesperden, terwijl Aus der
Fünten, blijkbaar door de wel op de hoogte zijnde Joodse
Raad en door de Westerborkse Joodse Registratie vrij exact het
juiste aantal van omstreeks 600 kende, ach, die zouden elkaar wel
niet ontmoeten, dat lag in rang en werkindeling te ver van
elkaar. En zo ja, wie onthield in deze tijd nog precies getallen?
Je las en hoorde van getorpedeerd scheepstonnage, van aantallen
gevangenen, van vernielde tanks en neergeschoten vliegtuigen. Dan
let je niet zo op de kleintjes.
Nee, wat mij meer bedrukte was de arme Koch, die blijkbaar een
reprimande had gekregen. Tenslotte leefde dit alles door en met
Koch. En deze Koch moest blijmoedig blijven.
Vorige hoofdstuk Terug naar de inhoudsopgave Volgende hoofdstuk Bovenstaande tekst is copyright © 2004-2005 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.