ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945Een poging tot ontmythologisering.Deel II: Van Windekind naar WesterborkHOOFDSTUK 49 En zo komt dan de maandag, de 28ste december. Al
vroeg begaf ik mij naar Koch. Want ik moest voor 12 uur weer
thuis zijn om Kotte op te vangen.
Koch is in een stralend humeur. De Weihnachten hebben hem goed
gedaan en na dit feest van de vrede zou hij nu even fijn die Six
in de kraag grijpen en via Six als de 'Vorsehung' hem bijstond,
ook von Rath, von Schumann en de hele, niet te overziene nasleep.
Zoals hij het wel eens uitdrukte: 'Diese Generäle und andere hohe
Tiere werden ohne weiteres erschossen, wenn nicht gehängt.'
Ik begon hem heel lief naar de Kerst thuis te vragen, naar vrouw
en kinderen. 'Ach, lieber Weinreb, das ist fürchterlich. Sie sollten sich das mal ansehn, diese Trümmerhaufen. Das ist doch keine Kriegführung mehr, das ist offener Mord. Ich habe die Meinen aufs Land bringen können. Dort ist noch gutes Essen da und dort kommen die Tommies nicht. Wenn Sie das sehen würden, dann würden Sie sich noch besser vorstellen können warum wir mit solcher Wucht unsere inneren Feinde verfolgen. '
Maar Koch straalt. Hij vertelt van de Weihnachtsbaum, van de
Geschenke, de Bescherungen. Hij laat een krans zien die hij van
zijn kinderen kreeg. De kerkgang was zo mooi, zo echt. Knarsende
sneeuw onder je zolen, de zang kwam door de stilte heen naar je
toewaaien.
Ik knik maar. Goed dat het nu oorlog is tussen mij en Koch,
anders zou ik mij tot een gesprek hebben laten verleiden. Nu kijk
ik Koch trouwhartig in de ogen, zoals ik mij voorstel dat
Germanen kijken kunnen, vooral na zo'n Kerst.
'Wenn's alles geklappt hat, dann werde ich mal sehn ob Sie nicht
mal nach Deutschland dürfen, das sollten Sie sehn. Diese
Trümmer!'.
Ik dacht al dat ik voor de Kerst was uitgenodigd. Doch Koch had
blijkbaar bedacht dat een Jood niet aan de Kerst doet. Altijd
tactvol.
Om niet al te toegevend te lijken, zeg ik:
'Na ja, London hat auch wohl gelitten und Coventry.'
'Das waren Kriegsziele. Das war Rotterdam auch, und ebenfalls
Warschau und Belgrad. Aber bei uns werden Terror-Angriffe
gemacht. Das sagen die Tommies doch selber!'
We keuvelden nog even na over de Weihnachten. Het is de 'letzte
Kriegswinter', weet Koch.
Dan draait het thema naar deze middag.
'Alles klappt doch für heute? Keine Absage, kein Brief ?'
'Nein, heute muss es klappen. Sonst werde ich einfach toll.'
Nur Ruhe, Weinreb, Geduld. Es wird klappen. Ich spüre das so. Und
das wird eine grosse Sache. Es ist schon etwas Grosses dass wir
von 4b noch daran weiter arbeiten dürfen, denn eigentlich gehört
die Sache doch 4a. Aber weil wir auch auf die Spur gekommen sind,
ganz unabhängig von denen, dürfen wir das bis so weit weiter
bearbeiten.
Ik begreep er niets van. Ik wist alleen dat op school 4b de
gemengde klas was en 4a de jongensklas. Ik vroeg dus, echt
gemeend, om uitleg, wat dat betekende.
'Nun ja, das brauchen Sie eigentlich nicht zu wissen. Das sind
organisatorische Angelegenheiten. Ich gehöre 4b an, die befassen
sich mit den Juden. Und 4a soll sich mit Komplotten von Verrätern
u.s.w. befassen. Dorthin gehört der Schumann eigentlich. Aber
weil ich auf ihn gestossen bin, soll ich das weiter bearbeiten.
Und wissen Sie, wenn ich den ganzen Erfolg erringen kann, ehe 4a
dran ist, dann gibt es Möglichkeiten dass ich zu 4a komme, wäre
mir lieber. Dort gibts mehr Kampf, mehr Aktion. Das mit den Juden
ist doch eigentlich gar keine aufregende Sache. Also sehen wir
zu, Weinreh, dass wir Erfolg haben, das gäbe jedenfalls Promotion
und eine Auszeichnung.'
'Sieliefern den Six also an 4a ab?' vraag ik listig.
'Aber nein, das erkläre ich doch eben. Alles bleibt bei mir bis
wir Schumann, oder wie der Teufel heisst, haben. Dann werden wir
es schliesslich 4a übertragen müssen. Aber dann komme ich
wahrscheinlich mit, nach 4a. Wir haben es administrativ richtig
gestellt; denn es handelt sich um Juden-Hilfe oder
Juden-Erpressung. Das spielt jedenfalls mit, uns so sind wir
eingeschaltet.'
Hij kijkt mij glimlachend van genoegen aan.
'Sie, Weinreb"wir müssen uns gedulden. Den Tag aber, wo wir den
General und seine Komplizen alle fest haben, den werde ich
segnen. Das wird ein ganz grosser Tag werden. Na, der von
Schumann wird sich schon wundern, wenn er vorm Scharfrichter
steht.'
'Könnten seine Freunde sich dann aber nicht an mich rächen? Ich
hätte ihn dann doch in Ihre Hände gespielt.'
'Ach was, der wird dann keine Freunde mehr haben, die werden doch
alle festgenommen. Das überlassen Sie nur der Deutsche
Staats-Polizei! Und Sie siedeln einfach um, Sie nehmen andern
Namen an. Keiner weiss mehr wo Sie sind. Sie sprechen doch
ausgezeichnet Deutsch. Also kommen Sie irgendwo ins Reich. Sie
werden doch zumindest Verdienstjude. Nein, machen Sie sich keine
Sorgen.' Het leek mij nu het juiste moment, om iets van de gebeurtenissen van de 24ste te vertellen. Het moest als onbelangrijk, langs de neus weg, naar voren komen. Met aansluitend meteen een ander onderwerp. Dan kon Koch nooit zeggen, dat ik iets had verheimelijkt, en dan zou hij meteen weten dat het een onbelangrijk incident was.
'Ja, das sollte dann richtig geregelt werden. Denn ich könnte
doch nicht immer in Ihrer Nachbarschaft wohnen, dass Sie mir
Schutz gewähren könnten. Als Sie diesmal fort waren, hatte ich
auch schon fast Schwierigkeiten.'
'Ach, wieso denn, wer macht Ihnen Schwierigkeiten. Das können wir
jetzt wohl am Allerwenigsten gebrauchen.'
'Na ja, es war nicht wichtig. Irgend ein blöder Holländer, ein
Schwarzhändler, der wurde von der Holländischen Polizei
festgenommen, der hat irgendwie auch was mit einein Polizisten
gehabt, der ihm nachspionierte, es aber nicht gemeldet hat an
seine Vorgesetzten. Und weil die wussten, dass ich mit hunderten
Juden zu tun habe, wegen eben dieser Schumann-Sache, haben die
geglaubt sich helfen zu können durch zu erzählen, dass sie diesen
Schwarzhandel mit Marken für diese Juden getan hätten. Ich konnte
aber gleich nachweisen dass es Unsinn war und so geschah mir
weiter nichts. Der betreffende Holländische Polizei-Offizier hat
es sofort verstanden. Aber es gibt doch gewissenlose Leute. Und
ich meinte, es wäre immer doch gut wenn ich irgendwie geschützt
sein könnte gegen solche Geschichten. Schliesslich kennen mich
nun viele Leute dieser Schumann-Sache wegen und die Leute wissen
dass ich deutschfreundlich bin und dass ich hier verkehre. Dann
schwärzen sie doch einen gerne an.'
Koch is gelukkig behoorlijk boos en hij vraagt helemaal niet naar
details.
'Hören Sie mal, wenn die Ihnen was angetan hätten, denen hätte
dann was Schönes gespielt. Die ganze Holländische Polizei soll
mit den Pfoten von Ihnen fortbleiben. Ich weiss wer Sie sind und
wie Sie für uns arbeiten. Sie sollen nur sofort sagen dass man
mich anrufen soll, sobald jemand Ihnen was antun will. Und wenn
ich nicht da bin, dann soll man eben warten bis ich zurück bin.'
De zaak was afgedaan. Maar ik was toch bang voor Jansen en
Kester. Ik hoopte dat Klijzing ze in toom kon houden, doch
ik maakte me daar aan de andere kant ook geen illusies over.
Kortom, ik verdrong het. En ik wist, dat elk moment daar vandaan
een lawine kon gaan schuiven. Maar wat moet je doen? Je vecht om
de laatste seconde.
Koch nam met mij nogmaals de gang van zaken door. We moesten Six
tot vriend zien te krijgen. En ook ik zou verhoord worden. Op een
bepaald moment zou Koch ons samenbrengen. En dan zou mij het
aanbod worden gedaan de rest van de club te gaan lokken en
opsporen. Ik zou dan zeggen, dat ik het graag deed, doch dat ik
het niet zonder Six kon. Waarop dan ook Six het aanbod zou
krijgen. En die zou tenslotte zwichten, dacht Koch. Ja, dat dacht
ik ook wel. Want ik zou straks Six nog eens rustig op de hoogte
brengen van deze nieuwe ontwikkeling. Die zou na het aanbod van
Koch dan maar een nachtje bedenktijd vragen en daarna nog
allerlei voorwaarden gaan stellen. Ook voor zijn veiligheid, als
de schurken von Rath en von Schumann hem zouden trachten te
liquideren. Ik vond dat geconfronteerd worden met Six een pracht-idee. Dan kon ik meteen zien hoe hij zich hield en dan kon ik hem, ongemerkt, aanwijzingen geven. Straks maar afspreken hoe Six uit mijn mededelingen aanwijzingen kon putten. Als ik op mijn duim ging bijten, betekende het dat er een aanwijzing voor hem volgde, eventueel een nieuwe ontwikkeling. Ja, Six was er. Precies om 12 uur kwam hij. Hij at en dronk nog wat bij ons. 'Galgemaal,' spotte hij. Toen begaven we ons op weg naar Sonjavsky. Onderweg bracht ik hem op de hoogte van mijn gesprek met Koch en van de verdere verfijning van de tactiek. Kotte vond die confrontaties ook een bijzonder mooie vondst. Hij was vol goede moed en bovendien ook vol goede nieuwe invallen.
Sottens, die met Kotte tegelijk uit Amsterdam was gekomen,
wachtte ons al op. Onder aan de trap, naast de
tentoonstellingszaal, overhandigde ik Sottens het geld.
Onderweg naar Sonjavksy, had ik het bij Van Zon
opgehaald. Sottens telde het in bijzijn van Kotte na. Hun ogen glinsterden van zoveel geld. Het bedrag had ik op f 10.500,- gebracht, omdat Kotte voor zijn 'uitzet' voor deze dag liever het geld zó kreeg. Waarschijnlijk zal die uitzet wel ergens gestunt zijn. Wie weet, hadden ze ergens een slag kunnen slaan. Voor de repetities had Kotte tezamen f 900,- gekregen. Het was alles bij elkaar een schijntje, vergeleken bij het belang van de grote tijdwinst door het optreden van Six. Sonjavsky was boven gebleven. Hij wist niets van onze transacties.
Het was nog vroeg en dus wandelden wij naar het Voorhout. Anders
zouden we ergens in de kou op het 'uur U' moeten staan wachten.
En zo kwamen we omstreeks tien voor twee in de buurt aan. Vanaf
de Parkstraat bleef Kotte voor mij uitlopen, de handen in de
zakken van zijn jekker. De afstand bleef een goede honderd meter.
Op het Voorhout zag ik hem inderdaad in een huis verdwijnen. Ik
vroeg me af of dat nou wel een Duits bureau was. Maar wat deed
het er ook toe. Immers niemand kende toch nog Kotte.
Zo stapte ik dan in mijn eentje weer richting halte. Ja, ze
stonden er weer. Onvermoeid, voor de tweede maal. De een fietste,
de ander stond onverschillig naar een huis te kijken. En daar had
je warempel ook weer de auto met de geüniformeerden. Nu, deze
keer zou het dan doorgaan, dacht ik. Maar een mens weet toch
nooit, dus zat ik nog in spanning. Wat zou Kotte doen? Weet je
veel, zware jongens. Maar nee, hij is echt mijn Golem. Hij zal
volgens recept handelen.
Zelfs Koch staat in dezelfde hoek. Toe jongens, heb jullie dan
helemaal geen fantasie? Of is deze hoek strategisch bepaald? Ja,
je kunt vandaar het hele Voorhout goed afkijken, tevens het Korte
Voorhout. Hij zal die man wel gezien hebben, doch geen flauw idee
hebben gehad, dat dat nu de grote Six was.
Kotte had zich voor de gelegenheid in het mooie nieuwe pak
gestoken, met de zijden sokken, het lefzakdoekje gedistingeerd,
keurig gepoetste schoenen en een wat te welriekend parfum. Ik had
al eens geld voor die aanschaffingen gegeven, doch daar was toen
het prima-persoonsbewijs voor 'gekocht'. En nu had hij er
f 500.- extra voor ontvangen. De indruk was nu echter die
van een 'heer'. Kleren maken de man. Zelfs zijn neus glom nu
minder.
Ik plaats mij op de halte en doe ook wat onverschillig. Als nu
maar niet weer de één of andere kennis op me afkomt. Verdraaid
nog aan toe, het is nu toch twee uur en ik zie maar niets komen.
Als ze die kerel maar niet op dat Duitse bureau voor het een of
ander vasthouden, fantaseert ineens mijn angst. Dan moet Koch hem
daar bevrijden. Maar hoe?
Het is weer vijf over twee. Wel allemachtig. Welk huis was het
ook weer? Ik moet er maar heen lopen. Kijken wat daar aan de hand
is. Misschien kom ik hem dan tegen. Maar nee, daar komt hij al.
Ik had hem niet zien aankomen. Dat heb je van je bijziendheid. Ik
strek me enkijk zijn kant uit. Opdat de vangers, het hele
bataljon, merkt dat er wat op komst is. Gelukkig komt nu geen
tram de pret bederven. Kotte kuiert heel rustigjes. Blijft soms
even staan om een kale boom te bekijken. Nu steekt hij een
sigaret op. Nee, hij speelt heel goed. Niet geënerveerd. Echt zo
van: 'Jongens, kom maar op.'
Nu moet hij oversteken, naar de vluchtheuvel aan de overkant. Hij
moet even wachten voor de auto met de geüniformeerden, die net
voorbij komt. Wat een, drukte om één man. Iemand die wat te maken
heeft met een gevaarlijk en groot komplot, moet met alle eer die
hem toekomt gearresteerd worden. Dat is hij waard, zijn positie
vraagt dat.
Als er Joden opgehaald moesten worden, werd een handjevol slappe
Hollandse agenten voldoende geacht. Zo iets als één agent op tien
joden, of soms lang niet eens. En nu misschien tien of meer
gewapende, ten dele zelfs geüniformeerde Duitsers en Hollandse
S.D.-ers om een man, die niet eens weet dat bij verrast,
overrompeld zal worden, te arresteren. Hier zat iets vreemds; het
had met het wereldbeeld van deze tijd te maken. Zoals Hollanders,
in de goede oude tijd van het grote en vooral rijke
Nederlands-Indië opstandelingen nooit lieten sneuvelen. Deze
werden alleen maar 'neergelegd', zoals dat dan officieel heette.
Alleen Germanen of Jongens van Jan de Wit sneuvelen. In mijn
jeugd dacht ik, in mijn naïviteit, dat deze opstandelingen dan
letterlijk werden neergelegd, op de grond gelegd, zoals jongens
onder elkaar doen, en dan de onderliggende 'genade' laten zeggen.
De Joden werden als zó minderwaardig beschouwd, dat het niet eens
loonde op hun bewaking te letten. Die pleegden toch geen verzet.
De bewaking was er meer om administratieredenen, om ze te tellen
en weg te brengen, doch niet omdat men op vechten rekende. Maar
deze Six, omdat hij een soort loopjongen, of laten we het heel
mooi zeggen, een Hollandse verbindingsman was van een groep
Duitse generaals, kreeg een ere-garde. Want Duitsers vechten,
Duitsers laten zich niet zo maar wegleiden.
Zo kreeg een koning ook altijd een groot escorte. Als Wilhelmina
de Staten-Generaal ging openen, wemelde het ook van de
militairen. Misschien was dat eens nodig geweest voor bewaking,
nu werd het alleen nog symbolisch, en heette het een ere-escorte.
En het gaf me een echte genoegdoening, dat dus eigenlijk ik dat
alles kreeg. Von Schumann werd gewichtig geacht, dat was een
tegenstander van formaat, daar werd met ontzag op gereageerd.
Kotte stak nu de weg over en was op de vluchtheuvel tegenover
mij. Hij had mij wel gezien, doch hij deed alsof hij mij nog niet
zag. Hoe zou hij dat spelen? Tenslotte is er, bij alle
voorbereiding, toch nog altijd de ruimte en ook de noodzaak voor
improvisatie. Anders is het allemaal te houterig en gekunsteld.
Nu komt Kotte de rails over. En juist komt er een tram tussen.
Wij zijn even uit het gezicht van Koch en de lieden op het
Voorhout. Doch achter ons, op het Tournooiveld, staan er ook.
Kotte beseft het feit van de spelbedervende tram. Daarom doet
hij, alsof hij mij niet ziet en steekt verder over, de rijweg
naar het Tournooiveld. Daar blijft hij staan. Uit een ooghoek
neem ik het waar. Stel je voor, dat hij er nu nog vandoor gaat.
De tram rijdt weg en Kotte doet ineens alsof hij mij ontdekt. Met
grote passen komt hij weer naar de vluchtheuvel. Ik sta half naar
hem toegewend. Inderdaad, we ontdekken elkaar nu. Ik steek
verheugd mijn hand uit en Kotte de zijne. Glimlachend
handenschudden. De spanning bij het escorte zal nu wel stijgen.
Nu dus de zakdoek-procedure. Hoe was het ook weer? Linker-zakdoek met linkerhand? Of met rechterhand? Verdraaid nog aan toe. Nu het erop aankomt ben ik in de war. Kotte zegt, al meteen bij het handenschudden: 'Zouden ze er al zijn?' Ik antwoord. 'U hebt een groot escorte.'
Kotte weer: 'Ik zal die gozerds goed te pakken nemen, meneer, ik
heb er wel zin in.' 'Doe het met overleg en hou je aan de lijn!'
'Voor mekaar, majoor.'
Ik ga stuntelen met mijn hand in de linkerbroekzak. Met welke
hand moest het ook weer? Kotte ziet het en zegt: 'Meneer,
linkerhand naar uw linkerbroekzak en dan naar uw rechterhand, en
dan langs uwes pet en dan naar de voorgevel.' Ja, zo'n Golem
onthoudt ook alles. Verdikkie, ik heb geen zakdoek in de
linkerbroekzak. Hoe kan dat nou? Hoe kan ik zoiets nu
vergeten! Ik kan moeilijk Kotte een zakdoek te leen vragen nu. Ik
zoek nu in mijn rechterbroekzak, en moet, misschien van de
emotie, of misschien alleen maar van de kou, ineens echt niezen.
Kotte heeft enorme schik. Op z'n Hègs zegt hij nu: 'Gezondheid,
zág, wel bekome het u.'
Eindelijk vind ik mijn zakdoek in mijn linker jaszak. Gelukkig,
toch links. Ik weet niet meer welke hand ik gebruik. Maar de
zakdoek zwaait nu de lucht in, raakt mijn hoed. Ik voel me al een
soort vlaggen-seiner. Wat een flauwekul, dat geregel van Koch.
Zakdoek is zakdoek en neus is neus. Ik heb de zakdoek echt even
nodig en volg een tussenweg tussen neus-wrijven en
neus-snuiten.
'Meneer, alsof u het altijd gedaan hebt,' spot Kotte.
'Klets nou niet en let liever op.'
'Welnee meneer, we moeten juist leuk met elkaar babbelen, die
kerels weten toch niet waarover we het hebben.'
Ik zie Koch komen nu. De auto heeft het blijkbaar ook allemaal
gezien, want hij blijft staan, schuin achter ons, op de kruising
bijna met de Korte Vijverberg. Ik heb nu geen aandacht meer voor
de anderen. Die zullen nu ook wel in alarm zijn. Nu gaat Koch dus
Six arresteren om Schumann te vinden, terwijl Schumann plus von
Rath plus alle anderen voor Koch zijn neus staan.
Ook Koch speelt, maar stom. Hij speelt echt toneel. Hij blijft
even op de andere vluchtheuvel staan. Doet alsof hij naar mij
tuurt, met de hand boven zijn ogen. Het is waar ook, hij moet
immers mij eerst hebben, de Jood!
Er staan weer meer mensen op onze vluchtheuvel. Ook op de
tegenoverliggende.
Koch speelt 'ontdekking'. Met wijd open ogen, stevent hij nu op
mij af, alsof ik zijn ontdekking van de eeuw ben. 'Stomme Mof,'
denk ik, 'moet ik nou zo'n idioot als tegenspeler hebben?'
Nu staat Koch voor mij. Hij kijkt streng en onverbiddelijk. Het
is om te lachen.
'Sie! Ich kenne Sie! Sie suche ich schon lange. Sie
Schwarzhändler, Sie Juden-Versteeker, jetzt habe ich Sie. Und
jetzt entkommen Sie mir nicht.'
Welk een komedie. Koch spreekt de woorden van Kester en
Jansen na, zonder het te beseffen. Even loopt het ijskoud
langs me heen. Het is waar, immers. Alleen bij Kester al
80 kaarten en 150 families!
Toch vind ik Koch slecht en stom spelen. Ja, ik had ook met Koch
niet kunnen repeteren zoals ik het met Kotte had gedaan. Anders
zou deze scène beter zijn gespeeld.
De mensen op de vluchtheuvel zien dat er wat aan de hand is. Ja,
een ster, een Jood, en daar komt een woedende Duitser op af. Die
Jood is er nu wel geweest, denken ze zeker. Er is belangstelling.
Sommige mensen komen dichterbij. Koch had ook niet zo moeten
schreeuwen.
Op de andere vluchtheuvel staan nu twee Windekind-assistenten.
Alsof ze elkaar niet kennen en alsof ze op de tram staan te
wachten. Ik zie nu ook op de stoep achter ons twee van deze heren
staan. Als het maar geen rel wordt. Waarom toch al die mensen
erbij gehaald? Kotte kijkt belangstellend, wijkt niet van mijn
zijde.
'Zeigen Sie mal Ihren Ausweis,' schreeuwt Koch verder naar mij.
Ik ben blij om de pauze en haal mijn persoonsbewijs uit de zak.
Koch neemt het in bezit en gromt vergenoegd:
'Stimmt. Und jetzt kommen Sie mit.'
Nu doet hij alsof hij Six ontdekt en dat het hem invalt dat Six
met mij had staan praten.
'Was hatten Sie für Gespräch mit diesem Juden? Wohl auch über
Juden-Verstecke? Oder was sonst.'
'Ich darf doch mit een Jud sprechen, is doch niet verboten?',
reageert Kotte, half vinnig. Die speelt goed, constateer ik
direct.
Een vrouw mengt zich nu in het incident. Een gezette vrouw,
middelbare leeftijd, goede burgerij.
'Ach, laat u die man toch lopen. Ze hebben al genoeg ellende.'
Koch glimlacht ineens als een echte Kultur-Volksgenosse.
'Wir behandeln, die Leute gut. Der hat aber gegen die Verordnungen gehandelt und es muss doch Ordnung sein. '
De vrouw kijkt nog even medelijdend naar me, doch zij zwijgt nu.
De anderen kijken alleen maar belangstellend toe, constateer ik.
Ze weten toch niet, dat Koch niet alleen is?
Koch wendt zich weer tot Kotte.
'Aber über was haben Sie gesprochen? Erzählen Sie mal gleich.
Zeigen Sie mir mal Ihren Ausweis?'
Kotte haalt een mooie portefeuille te voorschijn en peutert daar
weer het persoonsbewijs uit. Het zit in een huls, keurig. Koch
bekijkt het en zegt: 'Sie sind also Herr Six?'
Zijn stem trilt. Eindelijk kan hij het uitspreken. Hoe vaak zal
hij ervan gedroomd hebben. Op dat moment heb ik echt plezier in
het genoegen van Koch. Och, laat die man toch eens wat hebben, ik
gun hem na al dat gesappel echt dit moment van glorie. En is niet
alle aardse glorie tijdelijk? Laat hij voorlopig tenminste blij
zijn.
'Das bin ich. Und ich hab mit u nichts zu tun und Sie mit mij
niet.'
Koch vond het zichtbaar prachtig. Want kneep Six hem volgens Koch
niet erg, nu hij ineens een Duitser voor zich had die mij moest
hebben? Koch was echt in.
'Aber ich habe mit Ihnen was zu tun. Ich bin nämlich,
damit Sie im Bilde sind, von der Geheimen Staats Polizei, vom
Deutschen Sicherheitsdienst. Wenn Sie wollen werde ich mich auch
noch legitimieren, mein Aber zuerst kommen Sie einmal mit. Sie
stehen unter Verdacht mit diesem Juden in Verbindung zu stehen.
Sie plauderten so intim mit ihm, dass wir das mal klären müssen.
Wenn Sie mit ihm nichts zu tun haben, lasse ich Sie sofort wieder
laufen; dann bitte ich um Verzeihung.'
Nu is een heer behulpzaam. Hij wendt zich tot Kotte en zegt: 'U
kunt beter meegaan, meneer. Als u echt niets op uw geweten hebt,
bent u zo weer vrij. Verzet heeft hier toch echt geen zin en u
maakt die Duitser maar opgewonden.'
Het was een bijzondere ervaring voor mij, zulk een
straatarrestatie eens als toeschouwer mee te maken. Zo ging het
dus.
Ik dacht eraan, hoe niet lang van tevoren een jongen van een jaar
of twintig, een aardige blonde jongen, op het achterbalkon van
lijn 9 door een in burger geklede Hollandse S.D.-er, - ik kende
die man niet - ineens bij zijn sjaal gegrepen werd, met de
woorden: 'Zo, en jij hebt praatjes. Het bevalt je niet dat er
eindelijk eens mensen komen die hier Ordnung maken, mee jij.'
De jongen verbleekte. De tram stond vol. Iedereen op het
achterbalkon en velen binnen, hoorden en zagen, wat er gebeurde.
Niemand zei iets. De conducteur keek en zei niets. De brutale
Herrn-Mens liet de conducteur bellen om te stoppen. De conducteur
trok wel vijfmaal hard aan het koord en de tram stopte met een
ruk. Het was tussen twee haltes in op de Nieuwe Parklaan. De
brutale schreeuwde: 'We zullen je leren. Als je straks een pak op
je sodemieter hebt gehad, dan piep je wel anders, we zullen jou
eens opvoeden.'
De aardige jongen was lijkkleurig. Hij ging gedwee de tram uit.
De ander liet hem voor zich uit lopen en zei: 'Ik schiet, zodra
je ook maar even van de weg afwijkt. Vooruit!'
Ze gingen in de richting van Windekind en de andere villa's, alle
nu Duitse bureaus. Het kan zijn dat de jongen een schampere
opmerking over de bureaus had gemaakt, toen we voorbijreden. Erg
luid kan het niet geweest zijn, want ik had niets gehoord. Maar
opvallend was de reactie der anderen. Men keek toe en zei niets.
Alleen, nadat de beul met zijn slachtoffer was vertrokken, zeiden
een paar mensen: 'Hebt u iets gehoord?' 'Wat zei die jongen dan?'
Dat was alles. Was men bang voor elkaar of voor een eventueel
aanwezige andere S.D.-er? Niemand had een vin verroerd, niemand
had zelfs maar gezegd, dat men niets had gehoord. Natuurlijk
heeft die jongen wat gemompeld. En de held had het, omdat hij
gevoelig was voor opmerkingen, zoals een Jood voor antisemitisme,
natuurlijk ook gehoord en hij was erdoor geprikkeld geworden.
Maar één Nederlandse jongeman, gekleed in burger, neemt de ander
mee, voor een opmerking die niemand goed had gehoord, en geen
mens reageert. Die blonde jongen was geen Jood.
En nog zo'n herinnering flitst door me heen. Het was dinsdag 28
mei 1940. Ik ben voor het eerst na het bombardement weer in
Rotterdam. Er rijden al, of nog, wat trams, ik zit in de tram
richting station. We rijden door een der gebombardeerde of
uitgebrande straten. Ik meen, de Witte de Withstraat, of althans
een straat daar vlakbij. Voor het eerst zie ik de puinhopen. De
mensen zien er bestoft uit, hun kleding is niet dat wat toch nog
in Den Haag heerste. De vrouwen zijn wat verslonsd, hebben
doekjes om het hoofd en manden of grote tassen bij zich. De tram
raakt al gauw vrij vol.
Aan een halte, het zal dus bij de Witte de Withstraat zijn
geweest, staan weer een hoop mensen. De conducteur buigt zich
even naar buiten en zegt vriendelijk:
'Wij zijn vol, mensen, er komt straks wel een andere tram,' en
wil afbellen.
Doch daar maakt zich een man los. Een forse, kalend, met wat
krullend, bruin haar, hoornen bril. Hij stapt toch in en zegt:
'Genoeg plaats! Als de mensen maar doorlopen, kijk, voorin kunnen
er nog wel zes bij!'
Hij spreekt met een zwaar Duits accent. Zoals Duitsers het
meestal nooit afleren in Holland. De conducteur kijkt een beetje
schuldig naar binnen en zegt: 'Nee hoor, het is vol,' doch laat
de man staan. De conducteur belt af en de tram rijdt verder. De
man windt zich nu op, omdat niet naar zijn aanwijzing is
geluisterd.
'Iek zeg toch, es ist wohl Platz. Kunt u niet luisteren?' En dan
komt het. Men stelle zich goed voor: rechts puinhopen, manshoog,
ingestorte huizen, waarschijnlijk uitgebrand, links puinhopen.
Stukken meubilair,' gebroken, verschroeid, langs de kant van de
weg. Een penetrante geur van puin, verbrand leer, smook, dringt
nu, nu we voor het eerst door de puinhopen rijden, de tram
binnen, de mensen kijken met nog verschrikte ogen naar wat ze,
pas nog, gezellige straten wisten, met mensen die daar woonden,
winkels waar men kocht. En nu gaat deze mof tekeer, nu zegt hij,
met luide, smalende stem, vol verachting:
'Domme Hollanders!'
Men voelt een verstarring. Het is ineens doodstil. De hele tram
heeft het gehoord, tot voorin.
Een man naast mij mompelt, het hoofd schuddend, naar buiten
kijkend, 'domme Hollanders', alsof hij zeggen wilde: Kijk dat
eens aan, dat hebben zij gedaan en nu zegt hij: 'Domme
Hollanders'.
De Duitser hoort het in die benauwende stilte toch. Hij draait
zich om en kijkt de man doordringend aan. De man krimpt ineen. Je
ziet hem kleiner worden. De Duitser blijft hem aankijken en zegt
niets. En ik denk verbijsterd: hier is een volle tram, vol met
Hollanders, Rotterdammers die pas zo toegetakeld zijn, er zijn
hier wel dertig mannen en wel twintig vrouwen en die Mof staat
alleen. Vooruit, laten we hem aanpakken. Een of twee mannen zijn
voldoende om zijn gezicht in elkaar te timmeren. Vooruit, ik kan
wel niet boksen of vechten, maar ik wil best meedoen om hem eens
even ongenadig aan te pakken. Het is toch een vijand, hij
demonstreert zichzelf als zodanig? Maar niemand reageert; het
blijft stil. De Duitser kijkt de man aan en geniet van de angst
van zijn prooi. Hij geniet überhaupt. De ruïnes zijn het teken
van zijn macht. Als iemand nu begint, doe ik mee, denk ik.
Maar waarom begin ik niet zelf? Waarschijnlijk om dezelfde reden
waarom de anderen niet beginnen. Men is verlamd, geparalyseerd
door de macht.
Nooit zal ik dat moment vergeten. Voor het eerst sta ik tegenover
het raadsel van de zwakte van de overwonnene. Welke haan kraait
ernaar als die Mof hier vermoord wordt? Je stopt hem tussen het
puin weg. Nee, het blijft stil, tot de volgende halte. De
mompelaar stapt snel uit. Ik ben overtuigd, dat hij hier niet
moet zijn, maar dat hij aan de Duitser wil ontkomen. Die blijft
hem nog nakijken. Hij gaat nu de wagen in, en een vrouw staat
voor hem op. Is ze bang of gedienstig? Met een air van
vanzelfsprekendheid gaat de man zitten; opvallend is zijn brede
achterste, dat bij het zitten uitpuilt. Waarom stond die vrouw
op? Is ze gek?
De volgende halte stap ik uit. Het is nog niet het station. Maar
ik kan eenvoudig niet meer met die tram mee. Ik kan niet tegen
die machteloosheid, ik ben bang dat me wat overkomt, ik denk te
stikken.
Ik loop wat terug, terug naar de puinhopen. Nu ben ik aan de Oude
Binnenweg. Sommige mensen kijken toe bij het uitgraven van het
puin. Op één plaats is een klein oploopje; ik ga kijken. Hier zal
dus een huis hebben gestaan. Van de Coolsingel komende is het
rechts, een honderd of honderdvijftig meter de Binnenweg op. Een
man, van misschien een jaar of veertig, staat voor het kleine
hoopje puin en wijst erop.
'Hier leefden ze, hier waren we. En nou is zij weg en de kinderen
zijn weg. Dood allemaal!'
Hij maakt vreemde bewegingen. Ik heb de indruk dat hij nu wat men
noemt, geestelijk gestoord is. Even kijkt hij stil naar de
puinhoop. Dan knielt hij er voor neer en zegt, roerend: 'Hup
Holland, hup Holland!'
Sommige mensen grijnzen. De meeste kijken echter stil toe. Nu
begint de man met bevende stem, nogal vals ook, het Wilhelmus te
zingen. Er komen meer mensen kijken. Ook een Duitse soldaat, die
er met een burger blijkbaar net voorbij wandelde, sightseeing
naar de resultaten van technische vooruitgang. De soldaat voelt
blijkbaar ook de noodzaak om in te grijpen. De overwinnaar is
altijd actief, altijd dynamisch, heeft het initiatief. En hij
weet het altijd beter.
Hij kijkt een moment naar de situatie. Dan komt hij naar voren,
neemt de man bij de arm en zegt:
'Kommen Sie mit!'
De man laat zich gedwee optrekken en wil meegaan. De omstanders
vormen weer een doodse massa. Ik meen, dat ik een vrouw hoor
zeggen: 'stakkerd'. Doch de Duitser is resoluut, trekt nu harder.
De man struikelt even; de Duitser kijkt streng en zegt tegen het
oploopje:
'Gehen Sie doch an die Arbeit. Ist hier nichts zu tun? Man soll
doch was aufräumen hier.'
Men begint zich inderdaad te verspreiden. Ziet men in die soldaat
niet het symbool van deze vernietiging? Is men niet razend, wil
men geen wraak? De soldaat heeft geen geweer. Hij lacht wat tegen
zijn begeleider, die ook een Duitser blijkt te zijn en die
reageert.
'Man sollte hier keinen Verkehr zulassen. Bis alles geräumt ist.
Es wird doch nur geklaut.'
De Hollandse man krijgt nu een duw.
'Bringen wir ihn auf die Wache. Der demonstriert hier ja nur, ein
Störenfried.'
Ik weet niet of het de man in de tram was, of de spanning sedert
de 10de mei, of het zien van die puinhopen; doch ineens voel ik
mij op de Duitser toegaan.
'Bitte, lassen Sie das. Sie schen doch dass dieser Mann verwirrt
ist.'
De Duitser kijkt mij vanonder borstelige wenkbrauwen aan. Eerst
wat onthutst. Dan zegt hij:
'Ach so; Volksgenosse! Verzeihen Sie, ich wollte ihn nur aus
diesem Trubel herausholen. Soll ich ihn hier lassen?'
Hij ziet mij, door mijn mooie Duits, voor een Mof aan. Stel je
voor, als hij wist dat een Jood hem kapittelde.
'Der findet seinen Weg schon. Und sonst sollen die Holländer sich
seiner annehmen.'
'Gewiss. Ich wollte ihn doch auch nur helfen,' huichelt de
soldaat nu. Maar ze gaan. De arme Hollander kijkt wat verdwaasd
rond en stapt nu ook op, met opvallend verende passen. Die man is
gek, gek geworden. Geen wonder, dat is nog tenminste een normale
reactie. Zou het inderdaad waar zijn, dat daar zijn vrouw en
kinderen hadden geleefd en daar gedood werden?
Nog tot op heden, als ik op die plaats voorbij loop, of ongeveer
op die plaats, want alles is daar veranderd, er staan nu grote
warenhuizen, denk ik aan die man en aan die middag. En vreemd,
het was, sedert de bezetting, mijn eerste optreden. Het luchtte
mij op. En de tram ergerde mij des te meer. Ook ik had
gezwegen. Was dat alleen maar, omdat ik nooit een echte
vechtersbaas ben geweest, of was dat omdat ik deel had aan de
algemene verlamming?
Iedereen was eenvoudig bang, niemand bracht de moed op te
protesteren. Was dat, omdat men ook geen voorbeeld zag van verzet
bij wie men als leiders had beschouwd? De regering was gevlucht.
Dat werd toen zeer algemeen als een in de steek laten gevoeld.
Men vond, dat het geen kunst was te vluchten, vooral toen
achteraf bleek dat die vlucht allang goed was voorbereid. En de
overblijvende leiders confereerden met de Duitsers, werden met
hen gefotografeerd, bezochten bijeenkomsten. Er was niet één
leidende figuur die een duidelijke verzetshouding aannam. Het
volk vertelde wel eens, begrijpelijk, legenden van stoer gedrag
van bekende mannen. Achteraf bleek het allemaal niet waar te
zijn. Men wist het wel, doch men troostte zich zelf met het
verhaal dat de ander dan voorgaf gaarne te geloven.
Het hangt, geloof ik, allemaal van de opvoeding af, vanaf de lagere school en verder, en dan via pers en radio. Zo vormt men volksgedrag. Nederland vormde types als De Quay, Romme, Hirschfeld,Staf, e.d. Zo volgde dan ook het volk. Men had geen voorbeeld. De illegalen, na de oorlog een tijdje gekoesterd, werden in het begin als een troepje onverantwoordelijken gezien. Men vroeg naar namen; het waren allen onbekenden.
Ja, later, toen de zaak voor de Duitsers verloren bleek, toen
kwamen er meer 'namen' bij. Maar toen had zelfs Duitsland zijn
20ste juli. Koch zei nu: 'Bitte, kommen Sie beide mit. Und beim
ersten Widerstand wird geschossen.'
Ineens stond een man naast ons. Het was de Duitse S.D.-er Nagel,
de man met het ongunstige gezicht. Om de een of andere reden
dacht ik altijd: zo ziet een souteneur eruit. Hoewel ik bij mijn
weten geen souteneurs kende. Nagel plaatste zich naast Kotte, aan
zijn linkerhand. Koch ging rechts naast hem lopen. Voor mij had
men uiteraard geen zorg dat ik weg zou lopen, doch voor de vorm
snauwde Koch mij toe: 'Und Sie bleiben hier neben mir,' en wees
op zijn rechterzijde.
Wij zetten ons in beweging. Net kwam een tram en ik zag hoe allen
instapten. Ook het goeiige vrouwtje dat misschien wel dacht dat
er nu volgens recht met mij gehandeld werd. En misschien dacht ze
het wel niet en gaf ze het eenvoudig op uit machteloosheid. Maar
ik zie haar nog instappen, hoe zij zich optrok met haar zware
lichaam.
Het was een korte weg. De auto stond er nog toen we aan de hoek
van de Korte Vijverberg kwamen. Vóór ons liepen, op een dertig
meter afstand, twee S.D.-ers. Alsof zij wandelaars waren. Ik had
ook al gezien dat twee ons op dezelfde wijze volgden. En daar
fietste nu Nierburg nog voorbij. Waarlijk, ook hier een
groots escorte. En Schumann liep onzichtbaar mee.
Langs de Korte Vijverberg kwamen wij bij het Mauritshuis en
sloegen rechtsaf, het Binnenhof op. Kotte liep stug mee, de
handen in de zakken van zijn jekker. Het hoofd een weinig
gebogen, zijn gewone loop. Ik kreeg ineens diep medelijden met
hem, zoals hij daar liep. Goed, we hadden het hele geval
uitvoerig besproken en hij had er zich zelf voor beschikbaar
gesteld. We hadden bij de voorbereidingen zelfs nog heel wat
plezier gehad. Maar dat die man dat deed, was dus voornamelijk
omdat hij er geld voor kreeg. Zou hij genoeg geld hebben gehad,
dan was het niet bij hem opgekomen zoiets te gaan ondernemen. Dan
was gewoon onderduiken voor de arbeidsinzet voldoende geweest. En
welke geschiedenis had die man? Was het een oude boef, was het
een pathologische misdadiger, of had hij toch een geschiedenis?
Was het waar, wat hij had gezegd, dat ik zou huilen als ik zijn
geschiedenis zou horen, of was dat óók alleen maar deel van zijn
ziekelijke aard? Was het een mislukte onderwijzer, of was ook dat
niet waar en was er alleen maar een plan geweest om onderwijzer
te worden? Juist dat niet weten ontroerde me nu. Gewillig, als
een lobbes liet hij zich nu wegleiden.
Het was alsof ik mijn medelijden op Koch had overgedragen. Want
juist toen we de trappen van het Mauritshuis passeerden, zei
Koch:
'Sie brauchen sich nicht zu ängstigen, Herr von Six, wir tun
Ihnen nichts Böses an wenn Sie mit uns mitarbeiten, wenn Sie uns
behilflich sind. Schliesslich wollen wir doch nur, dass unsere
Verordnungen eingehalten werden.'
'Ik habe geen angst, ik kenne viel Duitsers, sehr hohe, und die
zijn alle nett, alle echte heren.'
Koch dacht natuurlijk aan de vele 'von's', aan de generaals. Ik
dacht aan de zolder in Amsterdam en vond dat Kotte het heel
handig aanvoelde. Koch straalde weer, dat voelde ik al aan de
manier waarop hij liep.
We waren nu bij de ingang van de S.D. Daar zetelde thans Rauter
in het vroegere Ministerie van Koloniën. Ik had er in de leeszaal
tot 1940 vaak gegevens opgezocht voor mijn conjunctuurstudies
over Nederlands-Indië in de E.S.B.. Het scheen dat Koch daar al
met spanning werd verwacht. Want in de hal kwam meteen een
S.S.-officier op hem af, met een stralend gezicht. Alsof hij
zeggen wilde: 'Ik zie het, operatie is geslaagd.' Nog enige
mannen kwamen naar ons toe. Wel allemachtig, 'alles voor die ene
Six?
Twee geüniformeerden kregen de opdracht ons 'ein zu sperren'.
Koch kwam op Kotte af en zei, heel vriendelijk: 'Ich werde jetzt
erst mal den Juden vernehmen und an der Hand von was der sagt
spreche ich dann mit Ihnen. Nochmals, Herr von Six, Sie können
mit einer guten Behandlung rechnen wenn Sie alles genau erzählen.
Der Jude wird verdächtigt und nicht Sie.'
We werden in de richting van een keldertrap gebracht. Kotte moest
verder naar beneden. Mij werd te verstaan gegeven, even te
wachten. Om het verhaal helemaal echt te maken gingen toch een
paar man meer naar beneden, om zogenaamd mij, achter Six dus, op
te sluiten. Die Six moest geloven dat ik óók werd opgesloten.
Ik draaide mij om; de hal stond nu vrij vol mensen. De buit was
binnen. Koch werd van alle kanten aangesproken. Nu kwam hij op
mij af. In bijzijn van allen, schudde hij mij hartelijk de hand
en zei: 'Gratuliert, Weinreb, das war aber ausgezeichnet. Es hat
aber richtig geklappt. Grossartig!' Hij trilde. De emotie? Zijn
stem beefde en ik zag zweetdruppels op zijn voorhoofd parelen.
Nu kwamen ook de anderen op mij af en ik kreeg allerlei S.S.- en
S.D.-handjes. Jongens, als dat maar goed blijft gaan. Het was me
niet helemaal wel te moede. Zelfs geneerde ik mij een beetje. Die
mensen dachten dus dat ik iemand had helpen vangen. Goed, iemand
die de Joden bedroog, voor zover ze überhaupt wisten wat deze
arrestatie te betekenen had. Maar ik had hun in ieder geval
iemand in handen gespeeld. Om voor mij de situatie wat te redden,
zei ik dus: 'Ich hoffe dass dieser Mann Ihnen weiter helfen kann,
und dass die Leute welche die Juden zu Ihren Zwecken missbrauchen
mit seiner Hilfe hald entlarvt werden.'
'Den bringen wir schon auf den Weg der Mitarbeit. Fürchten Sie
nur nicht, dass wir ihm Schlimmes antun. Wir wissen schon wie man
Holländer zur völligen Kooperation bringt. Wenn er will, und er
hilft uns weiter, dann kann es ihm nur besser gehn als bis
jetzt.' De geüniformeerde, die Koch de hand had gedrukt sprak.
Beschaafd, mooi Duits. Type van een intellectueel. Hij had uit
mijn woorden mijn verzet gevoeld tegen de idee dat ik nu als een
verrader, als iemand die een ander had uitgeleverd, zou worden
beschouwd. Ik weet niet wie dat was. Doch blijkbaar wist hij heel
goed wie ik was.
Koch nam mij nu apart, nodigde mij de trap op. In de gang boven
stond een bank, waarop we nu samen gingen zitten. Hij zei, dat
hij mij nu zogenaamd uit de kelder zou laten halen, om mij
zogenaamd te verhoren. Dan zou hij, een goed half uur later Six
laten halen en hem dus vertellen wat ik gezegd had, van de lijst
etc., etc.. Heel onze afspraak dus, die Kotte ook kende en waarop
hij geprepareerd was. Ik moest nu maar naar huis gaan, opletten
of de kliek iets van zich liet horen. En als ik vanavond, om een
uur of zeven op Windekind wilde zijn, dan zou hij mij de
resultaten van het eerste verhoor vertellen. Indien nodig zou hij
mij dan met Six confronteren. Voor het geval dus dat Six zou
loochenen iets met mij te maken te hebben. Nu, dat zou wel niet.
Ik beloofde er om zeven uur te zijn, was natuurlijk zelf ook
uiterst nieuwsgierig.
Koch zou mij geleide geven om van het Binnenhof, voor Joden
verboden terrein, af te komen. In de hal beneden stond nu niemand
meer. Er werd via de portier een man geroepen. Het bleek nota
bene iemand te zijn, die in de auto had gepatrouilleerd; hij was
een der inzittenden, vertelde hij.
'Sie waren richtig nervös. Das konnte man Ihnen ansehn. Wir
hatten die Waffen schussbereit. Wenn da irgendwie eine Falle
gelegt wäre, hätten wir Sie schon geschützt. Sagen Sie mal, worum
handelt es sich eigentlich? Ist wohl 'ne grosse Sache, ein fetter
Fisch.' 'Ja, es ist eine grosse Sache.'
'Sagen Sie mal, mir können Sie es ja sagen, Sie sehn doch (Hij
wees op zijn 'S.D.' op de mouw), ich bin doch von der
Zentrale.'
'Ich darf nichts sagen. Das ist ein Reichsgeheimnis.'
Ik had die uitdrukking ook eens van Koch gehoord. Het leek me een pracht-woord. De S.D.-er bleef even staan en keek mij bewonderend aan. Ik zal wel de enige Jood zijn geweest met een Reichsgeheimnis.
Vorige hoofdstuk Terug naar de inhoudsopgave Volgende hoofdstuk Bovenstaande tekst is copyright © 2004-2005 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.