ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945Een poging tot ontmythologisering.Deel III: EindspelHOOFDSTUK 93 Als beloning, en om ze tegen zeven uur uit de buurt
van Fischers hotel te houden, nam ik mijn drietal zondagmiddag
mee uit. Eerst naar een film, waar ik ze op logeplaatsen
trakteerde en daarna naar een duur restaurant, waar ik voor de
uitgezochtste spijzen zorgde en alles op mijn rekening nam. Na
het eten liet ik dure wijnen komen en het duurde niet lang, of de
heren hadden een beetje te veel op. Ik dronk om mijn Joodse
'dieet'-regelen een lekkere Spa. Het restaurant lag in de buurt
van het Palais de Justice, dus ver genoeg van Central af om hen
niet op het idee te laten komen, dat ik daar nog heen wilde.
Kwart voor zeven zei ik, dat ik nog iemand dringend moest spreken
en ik liet hen met nog enige half geledigde flessen wijn achter.
Zij vonden het allang goed. Holman had nl. in Brussel al
een paar 'lekkere meiden' ontdekt. Koch, die op dat punt keurig
was, zei, dat ze hem eerst maar naar het hotel moesten brengen;
hij wilde nog een hele reeks Ansichtkaarten uit Brussel naar huis
en naar bekenden sturen.
En zo was ik nog net op tijd bij de Fischers. De stemming was zo
mogelijk nog beter dan de vorige avond. Mevrouw Fischer had reeds
de afspraak gemaakt. Wij werden om half negen verwacht op het
hoofd-kwartier van het Judenreferat van de S.D. in België, aan de
Avenue Louise. Daar zou ons de heer Weidmann ontvangen, de door
mij in mijn rapport genoemde S.D.-er. En deze zou ons ook met
Asscher in verbinding brengen. Via hen zouden wij dan ook de
introductie ontvangen voor de Wehrmachts-Juden-Abteilung, met de
heren Heim en Wimmer. Fischer zelf had aan de telefoon gezegd,
dat ik een 'Prachtkerl' was en dat men maar goed naar mij
moest luisteren; want ik was de hoofdpersoon, daar draaide
alles om.
'Sie haben doch nichts von unseren Plänen lassen durchblicken?'
vroeg ik angstig.
'Aber wofür halten Sie mich! Ich habe nur gesagt, dass es eine
aüsserst wichtige Angelegenheit wäre, eine Angelegenheit wohinter
viel mehr steckte wie die sogar träumen könnten, dass sie aber
das uns überlassen sollten.'
Die Fischer was echt niet goed voor diplomatieke zaken. Het was
maar goed, dat hij morgen vroeg al naar Den Haag vertrok en dat
hij hier verder niets met die zaak te maken had.
Ik vertelde bij het eten, dat mevrouw Fischer nu puur vegetarisch
had laten klaar maken, dat Koch nu ook akkoord ging met de
vrijlating van mijn gezin en dat ik daartoe al dinsdag met
Holman naar Westerbork zou vertrekken. Dat vond Fischer
maar zozo. Holman hoefde helemaal niet mee als hij,
Fischer, telegrafeerde. En of ik vooral goed begreep, dat Koch
geen mens kon vrijmaken als hij, Fischer, daar niet akkoord mee
was. Ik zei dan ook dankbaar, dat ik heel goed wist, dat mijn
gezin aan Fischer de vrijheid te danken zou hebben en dat ik dat
zeker goed zou onthouden voor het moment dat de trein moest
vertrekken en de diamanten binnen waren. Mevrouw Fischer hoorde
alles tijdens het eten mee aan, doch sloeg zedig haar ogen neer
toen wij over de trein en over de diamanten spraken. Duitse
vrouwen zijn soms op het juiste moment gepast
passief.
Nog tot laat bleef ik met Fischer aan tafel. Net als
Holman en Scheef toonde hij een enorme wellust om
lang en breed over de buit van later te praten. Hij dacht niet
eens aan Zwitserland. Hij stelde zich voor met dat geld een mooi
huis te kopen in een mooie echt-Duitse streek. Hij wilde een
kippenfarm beginnen. In deze oorlog had hij al genoeg gediend,
vond hij. Hij zou de politiedienst vaarwel zeggen.
'Das deutsche Volk braucht Bauern. Wir sollen mit der deutschen
Erde arbeiten, so wie es unsere Vorfahren taten.'
Misschien droeg ik mijn gedachten wel over. Want ik vroeg me af,
of Fischer zich werkelijk geen zorgen maakte over de afloop van
de oorlog en de beoordeling dan van zijn oorlogscarrière in
Holland. Hij zat wat te peinzen en vroeg ineens:
'Was halten Sie vom Krieg, Weinreb? Es steht im Moment nicht so gut mit uns.'
'Bei einem Krieg weiss man nie. Bis zum letzten Tag kann alles
noch geschehen.'
Ik wilde per se niet, dat Fischer nu in pessimisme verdronk. Ik
had hem nog veel te hard nodig. Als hij over een week of wat
depressief ging worden, was mij dat wel. Maar nu moest hij nog
even in de buit en in de trein blijven geloven.
Fischer peinsde weer.
'Es steht schlecht. Die Welt braucht uns aber. Wer würde den
Bolschewismus zurückhalten wenn wir nicht wären. Wir haben jetzt
eine gewaltige Rusland-Erfahrung. Und wissen Sie, Weinreb, das
ist eine geheime Sache und Sie sollen keinem davon was sagen,
speziell diesem Koch nicht, denn der versteht so was doch gar
nicht, aber wir bekommen neue Waffen. Stellen Sie sich vor, einen
tödlichen Strahl, der hunderte Kilometer weit Wirkung hat. Und
noch viele andere neue Waffen. Die deutsche Wissenschaft steht ja
unvergleichlich höher als die der Anderen. Und Sie können mir
glauben, dass wir inzwischen schon sehr weit sind. Da werden die
anderen noch ihr blaues Wunder erleben!'
'Ja, es kann noch vieles inzwischen geschehen,' beaamde ik.
Het was zeker al tien uur, toen Fischer bezoek kreeg van twee vroegere collega's, die nu in Brussel bij de Duitse politie werkten. Fischer stelde voor, beneden nog wat te gaan drinken en nodigde mij mee uit. Ik nam afscheid van zijn vrouw, bedankte haar nogmaals, - en dat meende ik, ondanks het bizarre van haar geest, die wel deze paar kinderen zag en zich geen moment afvroeg hoe het met de vele duizenden andere kinderen moest, - en ik vertrok met Fischer naar beneden.
Daar werd ik aan twee types voorgesteld, met onvoorstelbaar
afstotende gemene tronies. We dronken bier en Fischer vroeg hun
hoe ze het vonden in België. Tot mijn genoegen vertelden de
heren, dat ze volkomen geïsoleerd moesten werken, dat de
Belgische politie het charmant liet afweten en dat ze ook verder
in België, als ze iets moesten opknappen, bij geen enkele
instantie een voet aan de grond kregen.
'Es ist einfach scheusslich. Die Leute sabotieren nicht
eigentlich, aber man lebt wie im Luftleeren. Nur Belgische
Parteigenossen sind in Ordnung, speziell in Flanderen.'
'Dann ist das bei uns anders, nicht wahr, Weinreb?' riep Fischer
uit. 'Die Holländer sind korrekt. Es gibt hier und da
Schwierigkeiten. Das sind nur Ausnahmen.'
'Na ja, wie bei den Flamen. Ich glaube, dass es auch der Einfluss der Kirche ist. Die Flamen sind diszipliniert. Die Kirche in Belgien ist stark anti-Bolschewistisch, die Priester segnen die Belgiër welche an die Front gehn.'
Ik merkte bij dat gesprek de Duitse terneergeslagenheid. De fut
was er uit. En ik constateerde ook het lage niveau van het
gesprek. Die mensen stelden uiterlijk veel meer voor, dan ze
waren. Die vijand was zoveel niet waard. In feite waren het
kleine, kortzichtige, domme mannetjes. Fischer had niets over
mijn Jood-zijn gezegd. En de beide collega's merkten het
blijkbaar niet. Zij behandelden mij als een der hunnen. Ook dat
leerde mij, dat zo'n ster eigenlijk pure waanzin was voor de
meesten. Waarom liet nagenoeg iedereen zich toch bang maken? Een
vreemd iets, dit ontzag voor dat wat zich als autoriteit
voordoet. Maandagochtend haalde ik al om 8 uur Koch en de
zijnen bij Piet van Kempen af. Ik zei, dat ik al met Fischer had
getelefoneerd en dat we om half negen op de S.D. werden
verwacht.
Wij waren er op tijd. De S.D.-bureaus waren op de Avenue Louise
in een reeks grote flats gevestigd. Het waren vroeger woningen
geweest. Van buiten zag je niets bijzonders. De flats lagen, als
je van de Boulevard afkwam, aan de rechterkant, ongeveer
halverwege de Avenue Louise.
En nu zaten we met z'n vieren in de kamer van Weidmann. Het was
een achterkamer van een gewone woonflat, ik meen op de tweede
verdieping; maar wat de verdieping betreft, kan ik mij vergissen;
in ieder geval moesten we omhoog.
Weidmann was een wat schrale man, ver in de middelbare leeftijd;
bebrild, hoornen montuur. Het type van een precieze, wat
schichtige ambtenaar. Hij was in burger.
Koch begon wat stuntelig, wat hakkelend, met steeds weer
'Kamerad' in iedere zin en we zagen, dat geen mens aan zijn
verhaal een touw kon vastknopen. Het was dan ook een opluchting,
toen Weidmann voorstelde mij het woord te geven.
'Der Herr Weinreb ist ja die Hauptperson, wie ich von Herrn
Fischer gehört habe, also er könnte vielleicht besser selber
anfangen.'
Weidmann kreeg van mij in grote trekken, heel kort eigenlijk, het
officiële plan te horen. De diamanten-opbrengst had ik, om aan de
Nederlandse S.D.-ers ook nog wat te laten, behoorlijk
omlaaggeschroefd; maar het was nog heel wat. En ik geloof, dat de
voor België meer deskundige Brusselse S.D.-ers een hogere
opbrengst eenvoudig te fantastisch hadden gevonden. Ik benadrukte
weer mijn hobby 'Theresiënstadt' en zei, dat ik natuurlijk ook in
België een verklaring verwachtte als in Nederland, garanderende
dat alle naar de trein gekomen Joden naar Theresiënstadt zouden
worden gebracht en dat zij daar geïnterneerd zouden blijven tot
na de oorlog.
Weidmann luisterde, terwijl hij op zijn bureau keek. Af en toe
richtte hij het hoofd op en keek mij aan. Ik geloofde dan in zijn
gezicht een zekere spot en humor te lezen, alsof hij dacht: 'Man,
klets jij maar, alleen geloof ik er geen sikkepit
van.' Aan het slot vroeg hij alleen: 'Und Sie glauben die Leute werden da so zu diesem Zug kommen?' Ik zei nu, dat men natuurlijk vertrouwen in deze zaak moest hebben en dat ik daarvoor de hulp van de S.D. nodig had. De S.D. zou mij in die zin moeten helpen, dat zij via mij aan gevangen Joden in België gunsten moesten verlenen. Ik vertelde van de Sperre, die voor Westerbork zou gelden en ik vroeg hem, wat hij dacht, dat voor België de meest spectaculaire hulp zou kunnen zijn.
'Das werden wir zusammen schon besprechen wenn es so weit ist,'
antwoordde hij slechts. En dan, meer tot de anderen gewend, zei
hij: 'Der Herr Weinreb kann hier mit seinen Vorbereitungen
anfangen. Ich weiss nun davon; er kann sich auf mich bezichen
wenn man ihn fragt.' Daarna wendde hij zich tot mij, en zei:
'Wenn Sie gleich hier fertig sind, will ich Sie noch unter vier
Augen sprechen.' Tot de anderen: 'Ich möchte da einiges für die
weitere Arbeit, die doch von Herrn Weinreb alleine gemacht werden
wird, mit ihm besprechen. Da lohnt es sich nicht für Sie, dabei
zu sein. Ich werde mich doch auch künftighin mit Herrn Weinreb
befassen müssen.'
Ik voelde, dat dit gesprek betrekking had op zijn wat ironische
oogopslag. Met die man was ik nog niet klaar. Even voelde ik
zelfs wat angst. Tot nog toe hadden alle Duitsers mij nog
geloofd; voor het eerst was hier iemand waarmee ik misschien
moeilijkheden kon krijgen. Als hij de andere S.D.-ers, in
Holland, deelgenoot van zijn eventuele twijfel zou maken, dan was
alles toch mis. Ik vloekte weer op Scheef met zijn gekke
Belgische-franken-ideeën. Een mens zwenkt gauw heen en
weer.
Weidmann nam ons nu mee naar de kamer van Asscher. Die was al
eerder door hem van onze komst op de hoogte gebracht. Asscher
zat, als men van Weidmanns kamer naar rechts ging en een gang had
gepasseerd, in een kamer aan de straatzijde. Asscher was het type
van de kleine, tengere intellectueel. Hij droeg een klein, ik
meen randloos brilletje en hij had een wel intelligent, maar ook
zeer wreed uiterlijk. Ik zag het onder zijn glimlachende
welgemanierdheid. Zijn kamer was wat rijker ingericht dan die van
Weidmann. Alles echter was hier soberder, oppervlakkiger haast,
ingericht dan in Holland. Weidmann bracht Asscher zelf op de
hoogte van het plan. En ik kreeg respect voor Weidmann. Want de
uiteenzetting was perfect; ik hoefde niet één keer aan te vullen
of te verbeteren. Het verbaasde mij ook, dat Weidmann nu niets
spottends of ongelovigs in zijn stem had; het leek haast alsof
hij enthousiast was voor het plan. Asscher luisterde met
tintelende ogen. Een paar maal keek hij bewonderend naar mij en
zei dan: 'Das ist aber allerhand.' Tenslotte, toen Weidmann klaar
was: 'Das ist grossartig! Solche Leute wie diesen Herrn da, die
brauchten wir. Mit solchen Leuten kann man leben, die haben
Bewegung. Feuer und Bewegung, das ist der Angriff. Eine
grossartige Aktion, einzigartig.' En tot mij speciaal: 'Wenn Sie
hier fertig sind, kommen Sie mal rein zu mir. Ich möchte mich
noch weiter orientieren. Und kommen Sie nur immer wann Sie
wollen. Und Sie können von mir jedmögliche Hilfe erwarten für
Ihre Aktion, was Sie nur wollen.' Hij wrijft zich in de handen en
zegt: 'Endlich wird es hier interessant werden,
endlich.'
Ik spreek met Koch en de zijnen af voor de middagtrein in de hal
van het station. 'Als ik er niet ben,' zeg ik half voor de grap
en half ernstig, 'dan hebben ze me hier vastgehouden. Dan moeten
jullie me maar komen bevrijden.' En ik ga nu eerst met Weidmann
mee. Deze biedt mij koffie aan, gaat er nu eens goed voor zitten,
kijkt zelfs heel anders. Alsof hij ontspannen is.
'Also, das mit Ihrer Sache, ich glaube, dass ich das verstanden
habe. Brauchen nicht weiter darüber zu reden. Seien Sie aber nur
vorsichtig. Denn ich kann Ihnen nicht helfen wenn es schief geht.
Und Sie haben mit keinen dummen Jungen zu tun. Und das mit den
Vergünstigungen, ja, dann kommen Sie nur zu mir. Den Herrn den
wir soeben gesehen haben, den haben Sie verstanden; das habe ich
schon bemerkt. Sie haben auch schon Verbindung aufgenommen mit
den Juden-Ältesten hier, wie die sich hier nennen, na ja, diesen
A.J.B.; die haben es hier gleich erzählt. Das heisst, der Herr
Lilienfeld. Gut, ich habe geschen, dass Sie die Leute
verstehen. Also Vorsicht; die sind nicht ganz zuverlässig. Das
heisst, die haben manchmal einen übergrossen Eifer, die wirken
fast stimulierend auf unsere Leute.' Hij glimlacht nu even; voor
het eerst zie ik een ontspannen glimlach. 'Der Lilienfeld
war auch schon bei der Wehrmachtsdienststelle. Natürlich wussten
wir damals noch nichts und wir dachten Sie wären irgendein
Schwindler und man hatte schon Massnahmen getroffen Sie zu
verhaften sobald Sie wieder erschienen. Der Herr
Lilienfeld mag keine Schwindler und der hätte Sie an uns
ausgeliefert. Wir sind erst seit gestern einigermassen im Bilde.
Ich rufe gleich die Herren von der Wehrmacht an, damit die es
auch wissen, Besuchen Sie diese Herren nächstens auch mal. Die
sind in Ordnung. Heim und Wimmer. Also, wie gesagt, Vorsicht mit
diesen Eifern, die könnten für Ihre Pläne gefährlich werden, die
könnten sich über Ihren Kopf hinweg mit diesem Koch in Verbindung
setzen und mit unserem Asscher. Behalten Sie die Sache also gut
in Händen. Nicht weiter reden, sondern tun. Hier sind Sie immer
wilkommen. Ich kann Ihnen aber nicht helfen und ich würde alles
leugnen müssen was Sie behaupten könnten. Sie machen es auf
eigene Faust, und meinen Segen haben Sie.'
Ik hoefde ook niets meer te zeggen. Deze Weidmann had het
klaargespeeld alles te zeggen zonder een woord te zeggen, dat als
sabotage of verraad kon worden opgevat. Alles kon in twee
richtingen worden geïnterpreteerd. Alleen zijn gezicht, zijn
houding, zijn gestes, vertelden in welke richting het uitgelegd
moest worden. Ik volgde zijn advies en ik zei ook niets. Ik kreeg
een hand, een schouderklop en ik hoorde alleen een vaag: 'Auf
Wiedersehn.' Zo zat het dus hier, bepeinsde ik. Dat was dus wat anders dan een Zöpf. Want ik nam aan, dat Weidmann wel de rang van een Zöpf moest hebben. Maar misschien vergiste ik mij en zat de organisatie hier anders in elkaar. Typisch, dat de Belgische houding, met name de Brusselse, een man als deze Weidmann opriep, terwijl men in Holland een Zöpf had, een Fischer, een Schmidt en een Aus der Fünten. Wat was er eerst, de houding of deze mensen? Ik denk haast, dat er een wisselwerking moest bestaan, dat deze mensen zo werden omdat de houding zo was; en dat de houding zo kon blijven, omdat deze mensen zo werden. In België, althans in Brussel, zouden waarschijnlijk een Fischer, Schmidt, etc., etc., andere mensen zijn geworden dan zij in Holland waren geworden. Voor de oorlog waren dit soort mensen toch vaak ook rustige, brave burgers en ik weet nu, dat zij het na de oorlog ook weer werden. Slecht gezelschap besmet, maakt waanzinnig; stimuleert de kwade eigenschappen. Want het was toch ondenkbaar, dat de Duitsers speciaal naar Nederland de uitgezochtste schurken hadden gestuurd en naar België brave burgers. Een Koch zou in België misschien wel een Weidmann kunnen zijn en een Weidmann in Nederland zou wellicht wel een soort Koch zijn geworden. De gelegenheid maakt de dief, zegt men. Het brave, precieze, perfectionistische Nederland vormde de Duitse brave burgers van voor en van na de oorlog om tot precieze, verbeten, corrupte sadisten.
Dit geldt natuurlijk alleen in het algemeen; aan beide zijden
bestonden de uitzonderingen. En ik zou zulk een uitzondering nu
ontmoeten. Want na enig dwalen vond ik de kamer van Asscher
terug. Ik dacht: 'Wat zou zo'n schurk niet een ellende hebben
aangericht in Nederland. Welk een geluk, dat dat ons in Nederland
nog bespaard is gebleven.' Asscher besprak heel cynisch met mij
de details van het plan. Ik was perfect geoefend door mijn
rapporten en mijn gesprekken met Holman en Scheef
en Koch. Het verschil met Koch en de zijnen was echter, dat
Asscher zonder meer aannam, dat ik een soort bezeten Jodenvanger
was, een soort Jacques op hoger niveau. Hij deed helemaal geen
moeite mij nader te leren kennen, hij zocht ook niet naar mijn
motieven voor zulk een houding. Ik geloof, dat mensen als Asscher
helemaal niet nadenken, zij handelen alleen volgens sjablones.
Voor hem was ik geïntroduceerd als iemand met een plan om rijke
ondergedoken Joden plus een deel van hun vermogen te laten komen
naar een zogenaamde Austausch-trein, ik was geïntroduceerd door
een S.D.-er, ik kwam in gezelschap van drie S.D.-ers uit Holland,
het heette dat de B.d.S. in Nederland het geheel dekte, en dan
hoefde Asscher zelf niet meer te denken. Hoe ik verder in elkaar
zat, waarom ik dat deed, wat ik vroeger deed, wat er met mij
later moest gebeuren, dat kon hem niets schelen. Ik was er, zoals
een voorwerp er is, en ik moest bejegend worden als zulk een
voorwerp. Zo bejegende hij natuurlijk Weidmann evengoed als de
Joden. Ieder naar zijn plaats in de sjablones.
Wat mij bij Asscher zo bijzonder opviel, was dat cynisme, dat ik
nog nergens zó had bespeurd. Toen ik even de naam Theresiënstadt
noemde, zei Asscher strak: 'Zeugen solch einer Aktion lässt man
nicht überleben.' Eerst wilde ik protesteren, doch ik zag, dat
het voor Asscher gewoon ernst was. 'Sie wird man schon mit neuen
Papieren irgendwo nach Amerika abschieben. Ich kenne einige
solcher Fälle. Für die wird schon gesorgt.'
Een paar maal al draaide Asscher om de diamanten heen. Toen ik hem blijkbaar niet begreep, schoof hij wat dichter op en zei: 'Und was ist also mit der Pinke-Pinke? Was bekomme ich davon, wieviel nehmen Sie für sich? Das sollten wir gleich feststellen, so dass wir nicht am Ende Krach bekommen. Ich nehme an, dass schon einiges verteilt worden ist. Diese lieben Freunde aus Holland schauten so sonnig drein, dass man es ihnen anschen konnte dass sie sich schon reich fühlten. Was bleibt also für mich? Sie verstehen, ich mache nur mit, wenn es sich lohnt.'
'Aber selbstverständlich bekommen Sie einen Teil. Damit ist schon
gerechnet worden. Was glauben Sie, wäre eine Million Mark an
Diamanten für Sie genug?'
Asscher kijkt niet opgewekt en ook niet teleurgesteld. Nu worden
zaken gedaan, en dan behoort men een poker-gezicht te trekken. Ik
zie hoe hij vol gespannen aandacht is.
'Was bekommen die Holländer? Dieser Koch?'
Wat kan het mij schelen hoeveel ik beloof als er toch geen
diamanten zullen zijn. Ik moet alleen oppassen dat het beloofde
realistisch blijft. Ik had die ochtend al een schrik beleefd,
toen ik nog niet wist dat Weidmanns spottende gezicht heel iets
anders betekende. Ik probeer het dus. 'Die bekommen etwas mehr. Ich weiss aber nicht, wer hier in Brüssel auch noch was erhalten soll. Schliesslich fabriziere ich keine Diamanten. Ich muss mit der Summe rechnen wovon ich so ziemlich sicher bin, dass ich sie schon habe. Und ich will nicht mehr versprechen als ich liefern kann.'
'Das wäre Ihnen auch nicht geraten. Ich nehme Ihre Beträge als
Mindestsummen an. Daran werde ich Sie halten. Und hier in Brüssel
sollten Sie damit rechnen dass ich 50% vom Ertrag erhalte. Das
Andere geht mich nicht an. Wir müssen doch auch noch was fürs
liebe Reich abgeben.'
'Also, dann machen wir es so. Offiziell sollten für die Instanzen
in Belgien vier Millionen Mark an Diamanten kommen. Wir haben
aber tatsächlich mehr.'
Ik sla zijn gezicht goed gade, maar hij vertrekt geen spier. Dus
speculeer ik verder.
'Und das Mehrere müsste verteilt werden. Wie ich Ihnen aber
sagte, ich kann nicht mehr Diamanten machen als da
sind.'
'Ist alles Ihre Sache. Ich verlange zwei Million Mark, keinen
Pfennig weniger.'
Ik trek een zeer bedrukt gezicht. Als je speelt, moet je
tenslotte spelen.
'Das geht aber nicht.' 'Dann sagen Sie den Andern eben, dass sie weniger bekommen. Ohne mich können Sie in Belgien nichts unternehmen.'
Ik doe alsof ik ingespannen nadenk. Dat is ook zo, want ik
bereken hoe ik nog mijn spullen bij Tiefenbronner kan halen, nog
wat eten en dan de trein halen. Na een minuutje zeg ik: 'Also
anderthalb, Herr Asscher, mehr kann ich nicht versprechen, denn
sonst bekäme ich später mit Ihnen Krach. Wenn's mehr wird,
bekommen Sie schon mehr. Ich sammle alles doch in Brüssel ein und
dann sind Sie der Erste der es sehen kann wenn alles da ist. Aber
eins muss ich dringend mit Ihnen verabreden: kein Mensch darf von
unserer privat-Abmachung wissen. Ich muss damit rechnen können,
und ich kenne Sie nicht. Sind Sie ein verschwiegener
Mensch?'
'Was glauben Sie! Ich wäre so blöd davon zu plappern? Dann
könnte ich es schön wieder abgeben. Nein, es bleibt zwischen uns.
Wir sehen zu, dass die Andern ihren Teil bekommen, den Rest
nehmen wir. Und überlassen Sie es mir, dass Sie rechtzeitig
fortkommen. Mit Ihrem Teil des Ertrages bekommen Sie von mir die
besten Papiere und Ausweise. Ich habe Papiere auf den Namen
Hollmann, mit allem was man dazu braucht. Sie werden
irgendwo nach Amerika gebracht, von unserem Geheimdienst. Es gibt
mehrere welche nach dem Krieg ein neues Leben anfangen können.
Was glauben Sie, dass ich mache? Ich bleibe doch auch
nicht.' 'Sie tun alsob der Krieg für Deutschland verloren wäre.'
'Selbstverständlich ist er verloren. Alle die Bonzen sammeln ihr
Geld schon ein. Wozu glauben Sie, wollen die Sie so gerne los
lassen auf diese Diamanten? Nur um sich selber in Sicherheit
bringen zu können. Die Blöden bleiben, unter ihren eigenen Namen.
Also zwischen uns wird Bruderschaft, wir bilden ein Konsortium.
Wir könnten es zusammen noch weit bringen.'
Hij kijkt nu heel vrolijk. Van binnen gier ik van het lachen. Ik
heb nu met ieder apart een afzonderlijke afspraak. Iedereen denkt
dat hij de enige is.
Wij spreken af, dat ik hem regelmatig kom opzoeken. Hij verzekert
mij nog, dat de Joden hem geen lor kunnen schelen, maar dat hij
tot het einde toe zijn werk zal doen en dat hij het zo goed zal
doen, dat niemand achterdocht krijgt. De Joden hebben nu eenmaal
de pech dat zij gedeporteerd worden en uitgeplunderd. Dat is
zijn zaak niet. Maar zijn werk is dit deporteren te
organiseren en hij doet het met volle overgave, zegt hij, omdat
hij elk werk zo doet. Als men hem als werk had gegeven, de
paarden uit te roeien of de negers te deporteren, dan deed bij
het net zo. En als hij opdracht had gekregen de Joden met grote
vriendelijkheid te bejegenen, en daarentegen de Hollanders te
deporteren, dan deed hij het ook perfect. 'Meine Arbeit mache ich
erstklassig. Und das tut eigentlich jeder. Nur gibt es Menschen
die weinerlich Moral predigen, so lange es denen nicht am Leibe
rückt. Wenn es so weit ist, vergessen die alle ihre Predigten.'
Hij wees me erop, dat ik toch tenslotte ook duizend Joden ging
leveren, met ettelijke miljoenen aan diamanten en andere juwelen.
En dat vond hij reëel. Als Duitsland bezet zou zijn en hij kreeg
kans op goede voet met de bezetters te komen door duizend
Duitsers in een val te lokken, dan deed hij het net zo. Omdat
volgens hem ieder van die in de val gelokte Duitsers precies
hetzelfde zou hebben gedaan als hij de kans had. Doch velen waren
te stom, te fantasieloos om het te doen. Niet echter te goed, te
braaf, meende hij. Dat brave was een uitvinding van de grootste
bedriegers van allen, de godsdiensten, met name de kerken. Daar
zaten de hardste uitbuiters. De mens vocht voor zijn bestaan,
voor de versterking van zijn basis. Waar kwam de Duitse adel
vandaan, vroeg hij. Toch ook van harde gewetenloze vechters,
moordenaars, rovers. De S.S. wilde een nieuwe adel grondvesten.
En die kwam er ook, zei hij; want hoe de oorlog ook afloopt, de
handige S.S.-ers zouden zich met hun buit wel veiligstellen en
daar groeide een nieuwe adel uit. Het kon een paar generaties
duren, maar dat werd de nieuwe adel. De stommelingen zouden na
een verloren oorlog wel boeten voor de handigen. Daarom waren ze
ook stom.
Ik had moeite om niet tegen te spreken. Maar ik dacht: 'Wees voor
Asscher dat wat je volgens zijn sjablone moet zijn. Het is
oorlog, camoufleer je. Dan heeft ook deze handige S.S.-er het
nakijken. En na de oorlog vertel je wat die Asscher allemaal aan
jou heeft gezegd. Deze stommeling, als ik zijn terminologie op
hem toepas.'
Buiten moet ik even in een café de misselijke smaak wegspoelen,
met een frisse Spa. Mensen zijn dus ook zó. Dan is Scheef
toch nog een engel en Koch een aartsengel. En welk een geluk dat
zo'n beest als Asscher in Brussel terechtkwam, waar hij beperkt
wordt in zijn kwaad. Ach nee, een beest mag ik niet zeggen, een
beest is nooit zo. Alleen een mens kan zo worden. Ik filosofeer
weer over de duivel. Als de duivel gecompliceerd is, dan is
Asscher niet eens een duivel, want Asscher is heel simpel, die is
puur het kwaad.
We kwamen laat aan in Den Haag. Ik zou 's ochtends even op
Windekind komen; want Koch wilde dan met Westerbork telefoneren.
En ik wilde bij Fischer horen of het telegram was verzonden. Dan
zou ik na de middag met Holman per trein naar Westerbork
gaan. Welk een vooruitzicht en welk een verrassing; echt een
verjaardagscadeau.
Bij de Buchsbaums hoorde ik, dat de kinderverlamming in
Westerbork zich had uitgebreid en dat er een strenge quarantaine
voor het hele kamp was uitgevaardigd. Toen ik vertelde, dat mijn
gezin woensdag door mij thuis gebracht zou worden, betwijfelde
Monasch wel of dit zou kunnen. Maar ja, zei hij, als de
commandant het wil, kan het. Ik had een onrustige nacht. Want ik voorzag
moeilijkheden voor de volgende dag. Dat zou weer niet zo gesmeerd
gaan. Altijd komt er iets tussen bij mij, foeterde ik weer.
Op Windekind zag Fischer mij al bij het binnenkomen. Hij omhelsde
mij zowat, onder het grinnikende toezien van Scheen en
Slak, en hij nam mij mee naar zijn kamer. We moesten
Brussel nog eens recapituleren. 'Meine Frau ist ganz voll von
Ihnen. Sie sagt Sie seien ein grossartiger Mensch.' Uit zichzelf
vertelde hij, dat hij een speciaal diensttelegram had verzonden,
nog gistermiddag.
Ietsje opgewekter ging ik nu naar boven. Koch vroeg meteen
Westerbork aan. Het duurde soms vreselijk lang, voordat een
telefoongesprek doorkwam. Ik zat in hevige spanning. Het werd
ditmaal wel heel bar. Tenslotte bleek, dat het gesprek niet
doorkwam omdat de commandant bij het transport bezig was. Ik
stelde het mij voor, dat perron, die simpele brede weg,
geasfalteerd, met die lange trein en de brancards, de O.D.-ers.
Dat speelde zich die ochtend daar dus af. Wie zouden er nu bij
zijn? Wat geeft het ook, wie. Het waren altijd weer dezelfde
mensen. 'De' mensen werden weggestuurd, zoals 'de' mensen ook met
het grote transport weggaan. Welk een ellende. En dat er net op
zo'n moment over de vrijlating van mijn gezin gebeld moet worden.
Wat een uitersten.
Eindelijk was de commandant er dan Ik hoorde Koch zeggen, dat hij
begreep, dat er een transport was geweest, doch dat hij zich dit
niet had gerealiseerd; hij excuseerde zich. Koch was altijd in de
eerste plaats beleefd. Daarna vertelde hij, dat Holman met
mij zou arriveren, met de bedoeling mijn gezin mee te nemen,
hetgeen namens Koch dus in orde was. Gemmeker zei nu
waarschijnlijk, dat hij al een telegram van Fischer hierover had
ontvangen, want Koch knikte en zei, dat dit hem bekend was en dat
ook Fischer dus ermee akkoord ging.
Ik had tegenover Koch de kinderverlamming wat gebagatelliseerd,
zodoende repte hij er niet over tegen de commandant, en het viel
mij op, dat Gemmeker er blijkbaar ook niets van zei. Want Koch
sloot met een: 'Ich schicke also nachher die Papiere, oder nein,
ich gebe sie gleich dem Holman mit. Dann übernachtet der
Weinreb bei Euch, der Holman ebenfalls, und morgenfrüh
begleitet Holman den Weinreb mit seiner Familie nach dem.
Haag.'
Ik had nu geen oor voor andere zaken. Holman begreep het
en liet mij in de trein maar wat lezen. Ik had als verrassing
voor mijn vrouw gedichten meegenomen, die ik in de laatste
maanden had gemaakt, ook allerlei gedichten, die ik vroeger al
eens had gemaakt, die echter in januari waren verloren gegaan
toen we gearresteerd werden. Ik had die oudere gedichten zo goed
en kwaad als het ging gereproduceerd. Het lukte niet helemaal en
pas later merkte ik, dat ik onbewust plagiaat had gepleegd,
doordat ik stukken uit andere gedichten, van bekende dichters,
die mij nog door het hoofd speelden in de verwarring van de
reconstructie, als eigen produktie meende te herkennen, en er dus
strofen waren die goed in mijn gedicht pasten en die toch niet
van mij waren.
Bij aankomst in Assen stond reeds een auto van het kamp op ons te
wachten. Keurig geregeld. Ik stelde mij het verbaasde gezicht van
mijn vrouw voor, als ze zou horen, dat ik haar kwam meenemen en
dat ze al morgen met de kinderen met mij meekon. Uit Den Haag had
ik haar een telegram gestuurd, meldende mijn aankomst in
Westerbork. In dat telegram durfde ik echter niets te vermelden
van een vrijlating van haar. Je wist nooit, het zou deze of gene
in Westerbork kunnen irriteren, dat ik al op de feiten
vooruitliep. Dat punt moest dus een verrassing
blijven.
In de auto van Assen naar het kamp hoorde ik, dat de
kinderverlamming inderdaad ernstig werd opgevat, dat men het in-
en uitreizen sterk had beperkt, maar dat er nog geen strikte
quarantaine bestond. De Hollandse S.D.-er die ons reed, dacht dan
ook dat er geen bezwaar tegen zou bestaan mijn gezin de volgende
dag mee te nemen.
Zo kwam ik in het kamp aan. We begaven ons onmiddellijk naar de
commandant. Gemmeker zag er wat moe uit, wat bleek en gespannen.
Als je zo'n transport goed wilt afleveren, dan is dat zeker zo
iets als een zaterdagmiddag in een warenhuis, als een chef moet
toezien dat alles goed gaat; of als een spitsuur voor een
verkeersagent. Het werk moet goed gedaan worden, had Asscher
immers ook gezegd.
De commandant vertelde dat het met mijn gezin uitstekend ging;
hij had er, met het oog op mijn komst, deze middag nog rapport
over laten opmaken. Maar, zei hij, hij had uitvoerig overleg
gepleegd met dr. Spanier, en die vond het onverantwoordelijk wie
ook nu uit het kamp te laten. Zodra het gevaar geweken was, als
allereerste, beloofde Gemmeker, zou mijn gezin mogen vertrekken.
Maar men durfde het niet te riskeren, de kinderverlamming nu naar
de bevolking over te brengen. Als dat zou gebeuren, dan liep men
kans, dat de autoriteiten als voorzorg en als straf, het hele
kamp, met bewaking en al, naar Polen zouden laten verhuizen. Dat
mocht men alleen al daarom niet riskeren. Er moest maar het
gerucht komen, dat uit het Jodenkamp de kinderverlamming zich op
de bevolking had gestort; dat zou zo iets zijn als het gerucht
van de zwarte dood in de middeleeuwen. Het hele land was verzwakt
door de onvoldoende voeding en dan was de vatbaarheid veel
groter. Bovendien wilde het niet goed koud worden. Als de kou
goed doorkwam, dan was ook het gevaar geringer.
Als anekdote vertelde de commandant, dat volgens het rapport de
kinderverlamming het eerst was geconstateerd bij een meisje, dat
mijn vrouw met de kinderen hielp. (Dat was Ida ltalie, de dochter
van de reeds genoemde dr. G. Italie, wiens zoon Paul in de zomer
van '42 bij een poging het land te ontvluchten was gegrepen en
waarvan men nooit meer iets had gehoord. De familie Italie was in
Barneveld geweest en met de andere Barnevelders waren zij eind
september naar Westerbork gekomen. Wij kenden elkaar al vrij lang
en zodoende kon de dochter een gemakkelijke 'werkkring' vinden,
door bij mijn vrouw de kinderen te helpen verzorgen. Deze Ida
Italie woont nu in Israël.) Daar men de kinderverlamming eerst
opmerkt als zij reeds een tijdje besmettelijk is geweest, vreesde
men, dat mijn kinderen alle drie zouden zijn aangetast. Het
meisje Italie was natuurlijk meteen, toen men merkte dat zij
kinderverlamming had, geïsoleerd. Daar zij echter in de
Barneveld-barak 85, woonde en zich ook verder vrij door het kamp
had bewogen, was de besmetting verder gegaan. Als door een wonder
bleven mijn kinderen gespaard. Want die waren het intensiefst met
Ida ltalie samen geweest.
Hoe dan ook, men kon de uitbreiding, wat men ook deed, niet
tegengaan in het kamp en men wilde nu per se zorgen, dat de
epidemie, die overigens niet bijzonder kwaadaardig was, niet naar
buiten oversloeg. Ik zou dus ook het kamp niet in mogen en mijn
vrouw mocht het kamp niet uit. We zouden elkaar ten hoogste van
een vrij grote afstand kunnen zien. Maar, herhaalde Gemmeker, het
zou wel niet al te lang duren en dan was alles akkoord. Stel, dat
door mijn kinderen de ziekte naar Den Haag werd overgedragen, zei
hij; dan zou de reactie toch ook zeer onvriendelijk zijn. Ik zag
het in. Nooit gaat iets de eerste keer bij mij, constateerde ik
weer. Maar de tweede keer lukt het steeds, dus: geduld.
Gemmeker stelde eerst nog voor, dat we in Assen in een hotel zouden overnachten; we konden het kamp immers toch niet in. Maar ik wilde mijn vrouw dan toch tenminste van een afstand zien; het zou haar ook goed doen, mij nog eens te zien. Toen kreeg Gemmeker een idee. Hij zei, dat als ik in de gevangenis, barak 51, wilde overnachten, dat er dan wel een mogelijkheid zou bestaan, dat ik mijn vrouw kon spreken. Want, zei hij, een beetje samenzweerderig lachend, men kon vanuit de raampjes van de gevangenis met de mensen buiten praten. Het was weliswaar verboden, voegde hij eraan toe, maar, en met een vermoeide aai over zijn haren, er was zoveel verboden en de mensen deden het toch. Hij zou zorg dragen, dat mijn vrouw bericht kreeg van mijn aankomst en van mijn strategische verblijfplaats en dan konden we via het getraliede raam, dat te hoog lag om elkaar iets aan te reiken, met elkaar praten zolang we wilden. Vanmorgen was dus toch een transport gegaan, ondanks
de quarantaine! Mocht dat nu wel voor Auschwitz, vroeg ik me af;
geeft het niet als daar die epidemie losbarst? Geen moment kwam
het bij mij op, de conclusie te trekken dat het niet gaf, omdat
toch alles meteen gedood zou worden. Nu ik het opschrijf, probeer
ik mij goed in te leven in mijn denken toen, en ik weet, dat ik
het wel vreemd vond, griezelig, gemeen, dat men er niet om gaf de
kinderverlamming naar Auschwitz over te dragen, maar dat die
andere conclusie niet bij mij opkwam.
Gemmeker had zelfs verteld, dat iedere koerier of inkoper die het
kamp tijdelijk had verlaten, eerst ontsmet werd. Dat gold zelfs
voor de bewaking, zelfs voor de leden van de Kommandantur. Zou
men al die mensen, die op transport gingen, ook hebben ontsmet?
Dat was gewoon niet uitvoerbaar. Ik bleef het een gemene streek
vinden, dat men zo roekeloos de kinderverlamming naar Auschwitz
importeerde. Al was dan de ziekte hier niet van zeer ernstig
karakter.
En zo leerde ik van Westerbork ook de gevangenis kennen. Ik was
al in de Strafbarak geweest, in het ziekenhuis, in een gewone
barak, ik had een Sabbath bij mijn vrouw in haar destijdse huisje
gevierd, en nu zag ik hoe de gevangenis eruitzag.
Het was een betrekkelijk kleine barak; een gang, vrij breed, en
aan een kant, - dat meen ik mij tenminste te herinneren - de
cellen. Deze waren ook vrij ruim. Als je op het bed ging staan,
kon je uit het raampje kijken. Ik kreeg een cel alleen. In de
andere cellen zaten meerderen tegelijk. Er heerste een gezellig
geroezemoes en steeds werd weer een celdeur geopend om
boodschappen of verzoeken aan te nemen. De marechaussee vormde
hier de bewaking en er werd druk met de 'gevangenen' gepraat. Men
kreeg niet bepaald de indruk van een gevangenis, veeleer van een
gezellige barak met aparte kamertjes, waardoor de communicatie,
omdat men elkaar niet kon zien, wat luidruchtiger plaatsvond en
waardoor men blijkbaar steeds weer vroeg de cel te openen voor
dit of dat. De marechaussee praatte gezellig mee, werd blijkbaar
ook voor boodschappen gebruikt. Het was zo druk als op een soos.
Vreemd Westerbork, zelfs de gevangenis had iets aparts. Men
maakte het zich gewoonweg gezellig.
Toch was het bekend, dat wie in de gevangenis terechtkwam, zo
goed als zeker een S kreeg, als hij er niet al een had. Het
betekende ook, dat men zo goed als zeker met het eerstvolgende
transport meemoest. Ik bewonderde de stemming; dat waren mensen,
die nog een toekomst zagen, die niet bereid waren het op te
geven.
Ik vroeg mij af of Edersheim in deze zelfde cel had gezeten en ik
zocht langs de muren naar inscripties. Er was echter niets over
Edersheim of Herzberger te vinden. Hoe zouden zij zich hier
hebben gevoeld? Ik kon me haast niet voorstellen, dat Edersheim
het hier gezellig zou hebben gevonden. Hier zou hij toch
wel hebben beseft, dat het met Theresiënstadt mis was, dat men
hem 'zocht', dat men hem kwijt wilde.
En toen ineens roepen buiten. Mijn vrouw stond daar in het
donker. Zij had uit haar jeugd een bepaalde herkenningsroep
meegebracht, hoeaai! Toen ze mij zag verschijnen, mijn hoofd
althans bij het raam, kwam ze wat dichterbij. We hebben lang
gepraat en ik hoorde wie er nu weer weg was gegaan. Als je buiten
ergens twintig jaar bent weggeweest en je komt terug, dan hoor je
ook, dat die en die er niet meer is. Maar hier was ik zeven weken
weggeweest en het leek alsof er een catastrofe had plaats gehad.
Inderdaad, iedere week was er een transport geweest, hoorde ik.
De kinderen maakten het redelijk. Alleen was mijn vrouw door
mevrouw Stein weer uit haar huisje gezet en naar een grote barak
overgeplaatst. Niemand kon er wat aan doen, want Frau Stein vroeg
niemand iets; zij had blijkbaar volmachten veroverd om over de
'woon'-gelegenheden zelfstandig te beschikken. Ik troostte mijn
vrouw, dat het nu nog maar kort zou duren. Maar zij kon het niet
geloven. Ik beloofde haar de gedichten de volgende ochtend te
laten overhandigen, dan had ze wat van mij te lezen.
De volgende ochtend werd ik inderdaad ontsmet. Holman
onderging de operatie gelijktijdig met mij. Wij werden in een
aparte kamer door een man in een witte jas bespoten met een soort
flitspuit. Hij had het speciaal op onze zolen gemunt.
Waarschijnlijk omdat vandaar de besmetting uitging. Gezicht en
handen bleven onaangeroerd; alleen de kleding en de schoenen
werden bespoten.
Gemmeker stond buiten en beloofde onmiddellijk de heren Koch en
Fischer op de hoogte te brengen zodra de quarantaine zou worden
opgeheven. Hij bedwong zijn nieuwsgierigheid over het waarom van
alles vrij goed. Alleen zei hij tegen mij: 'Also jetzt stimmt es
mit Ihrer Liste?'
'Ja, sogar sehr gut. Sie werden schliesslich der Erste sein, der
es genau vernimmt.'
'Das kann ich mir denken.'
De auto bracht ons weer naar Assen. Vergeefse tocht geweest. Als
er nu maar niets tussenkwam voor de opheffing van de
quarantaine.
In Den Haag vond ik teleurgestelde Buchsbaums. Ook Koch en
Fischer waren teleurgesteld. Zij hadden zo graag willen tonen dat
zij al vast een prijs betaalden om later een grote rol bij de
trein te kunnen spelen! Ik legde hun meteen uit dat ik pas mijn
registratiebureau zou openen, wanneer mijn vrouw en kinderen bij
mij in Den Haag waren. Anders, zei ik, zou niemand in de
emigratie geloven. Het werd een heel beroerde tijd voor me nu. Als men op iets wacht dat ieder moment kan komen en dat dan toch niet komt, dan heeft men het beroerd. Vooral ook als men zo levendig en emotioneel is als ik blijkbaar ben. Ik informeerde hier, zocht daar, of men wat naders wist van Westerbork; maar niemand wist wat. Want Westerbork was inderdaad hermetisch gesloten. Ik dwong Holman te telefoneren. Maar die durfde niet meer goed, nadat hij eens vanuit Westerbork een schrobbering had gekregen, dat hij niet zo moest zeuren over de quarantaine, dat men het heus wel tijdig aan Windekind zou meedelen. Ik probeerde zelf eens te bellen, brutaalweg vanuit de kamer van Koch. Maar de telefoonverbinding kwam niet door, zelfs na meer dan twee uur wachten en na geruzie met de telefoniste. Ik liep wat door de straten van Den Haag te dwalen en ik kwam niet tot werk. Zelfs voor het Joodse studiewerk ontbrak mij nu de nodige concentratie.
Met het eind oktober ontvangen nieuwe persoonsbewijs kon ik
gemakkelijk overal heen. Ik ging af en toe naar de bioscoop, waar
ik sedert het verbod voor de Joden, ergens in '40 al, niet meer
was geweest. Het viel me op, hoe voor de grote massa het leven
gewoon doorging; de bioscopen waren vol, men slikte de Duitse
films, men slikte het aangedikte journaal. Ik merkte ook, dat je
als Jood overal kon komen, zonder dat iemand mij wat vroeg. Toen
ik nog een ster droeg had ik verschillende keren mijn
persoonsbewijs moeten tonen; terwijl men toch verwachten kon, dat
iemand die met een ster op straat loopt, een persoonsbewijs bij
zich heeft. Maar nu reisde ik, nam de tram, zat in cafés en
bioscopen, en geen politieman was geïnteresseerd in mijn
persoonsbewijs.
Zo zwierf ik door Den Haag, kwam tot niets, vol onrust en
zelfverwijt. Had ik er juist aan gedaan de Sperre in Westerbork
nog uit te stellen? Zouden mijn kinderen nu niet ook
kinderverlamming krijgen? In mijn herinnering zijn deze weken
mede de donkerste en eenzaamste van mijn leven.
Vorige hoofdstuk Terug naar de inhoudsopgave Volgende hoofdstuk Bovenstaande tekst is copyright © 2004-2005 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.