ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945Een poging tot ontmythologisering.Deel III: EindspelHOOFDSTUK 87
Zoals ik al verwacht had, kwamen Holman en Scheef
reeds vrij vroeg, op die maandagochtend. Zij stelden voor, niet
in de tuin van de gevangenis te gaan zitten, - waarschijnlijk
wilde Scheef vermijden dat er weer gevangenen voorbij
kwamen die hem kenden, - doch omdat het prachtig weer was, een
gezonde wandeling te ondernemen. We konden onderweg praten en we
konden ergens gaan zitten. Ik stelde de Scheveningse Bosjes voor.
Met mijn voorkomen leek het me niet juist om in een café te gaan
zitten. Ik zag er echt als een schooier uit.
We praatten onderweg al honderd uit. Vooral Scheef was aan
het woord, met details over het leven in België. Op het Belgisch
Plein was er even een vreemde ontmoeting, een ontmoeting die
later nogal wat voor me ging betekenen. Uit de richting Antwerpse
straat kwam ons nl. de bibliothecaris tegemoet, de man van het
boekenwagentje. In het voorbijgaan heffen Holman en
Scheef hun hand tot groet: Scheef zegt: 'Hallo' en
Holman: 'Morgen, Figaro!' De man groet nederig-deftig met
een hoofdknik terug.
'Wat zei je? Figaro? Heet die vent zo?'
'Nee joh, zo heet hij bij ons. Dat is zijn werk-naam.'
'Wat bedoel je? Hij is toch bibliothecaris en geen
kapper?'
'Ach jij. Als je je mondje dicht houdt, mag je het weten. Het is
misschien ook wel goed, dat je het weet. Die man werkt voor de
S.D. Heel einfach. Hij papt met gevangenen aan, die men
belangrijk vindt, vanwege hun contacten. Hij doet dan
christelijk, als het te pas komt, of onchristelijk, net naar het
geval. En als het wat loopt, dan zegt hij, dat ze, als ze
berichten naar buiten willen sturen, die op een briefje kunnen
schrijven en dat pampiertje moeten ze dan in het boek leggen. Als
hij de boeken ophaalt vindt hij dan dat briefje en dat stuurt hij
naar de betrokkene. Eerst lezen wij het natuurlijk. De post terug
gaat dan ook over die kerel en hij legt het antwoord weer in het
boek, dat die man dan ontvangt. Dat gaat net zo lang als wij, of
welke Dienststelle dan ook, nodig vinden. Soms nemen we kennis
van de boodschap en doen niets en soms pikken we de mensen.
Schmidt heeft eens een groep van veertig personen kunnen oprollen
na zo'n correspondentie. Als er meer mensen in de cel zitten,
mogen de anderen ook briefjes sturen. Als het onschuldig is,
laten we het gaan. Dat is goed voor de faam, snap je. Dan krijgt
zo'n man de goede naam en dan vertrouwt men hem. Vertrouwen is
alles en die vent heeft zo'n uitgestreken smoel, hij is zo braaf,
dat een bepaald soort mensen hem wel vertrouwt.'
Ik vertel van mijn ervaringen met deze man in het begin van mijn
gevangenschap.
'Ja joh, hij kan Joden wel vreten. Dat baseert hij daarop dat
jullie Jezus hebben gekruisigd. Hij vindt op grond daarvan dat
iedere Jood gedood moet worden. Ook al omdat de Joden het
bolsjewisme hebben uitgevonden. Daarom verafgoodt hij Hitler,
alleen om dat punt. Het is in overeenstemming met de Bijbel en
met de Apostelen. Hij heeft er allemaal verzen op gevonden. Je
lacht je dood als die vent daarover begint. Ieder mens heeft zo
zijn eigenaardigheden. Voor de rest is het een heel geschikte
kerel, volkomen normaal. Geen licht hoor. Anders heb je niet zo'n
baantje.'
'Dus hij jaagt alleen op Joden?'
'Nee, niet alleen. Wel graag natuurlijk. Maar ook op alles wat
Hitlers overwinning in gevaar brengt; ook op alles wat geknoei
is. Want men moet de overheden gehoorzamen.'
'En weet je waarom hij Figaro heet?' mengt Scheel zich nu
in het gesprek. 'Omdat hij de mensen bij de neus neemt. Leuk
idee, niet?'
'Als dat eerste idee van Koch was doorgegaan, om jou in de
illegaliteit te infiltreren, had je met die man nog
samengewerkt.'
'Je bent gek.'
'Nee, echt. Jij zou je bij de mensen aandienen, met de wetenschap
die wij van de brieven hadden. Dan vertrouwden ze je, omdat ze
zagen dat je van alles wist, en zo zou je verder
doordringen.'
'En zou die man dan met een Jood hebben samengewerkt?' Vaag
herinner ik mij, dat men het toen had gehad over een V-man, die
de 'Barbier van Sevilla' heette.
'Hij was er ook woest tegen. Maar Koch zei gewoon, dat hij
moest.'
'Dus die man wist van dat plan van Koch met mij? En nou ziet hij
mij met jullie lopen, en denkt dat ik het op een andere manier
met jullie doe. Leuke toestand.'
'Natuurlijk denkt hij dat. Wat dacht je, wat de mensen allemaal
denken van jou. De gekste verhalen, en ik haal m'n schouders
gewichtig op. Niemand snapt, dat een Jood zo'n behandeling
krijgt. Maar ik laat ze praten. Hoe meer ze andere dingen denken,
des te gemakkelijker voeren wij onze plannen uit. Want daar komt
geen mens op en als we ons mondje dichthouden blijft dat zo tot
in alle eeuwigheid, amen.'
'Dat is toch niet zo best voor mij, voor mijn
naam.'
'Man, wat kan het je schelen. Jij gaat met ons mee met dat geld.
Dat heb je echt verdiend. Want ik heb nog geen mens meegemaakt,
die zo z'n lotgenoten heeft gedekt. Juist dat flinke in je, dat
geniale, was voor ons aanleiding om zo'n groot plan met je op te
zetten. Als je een vent van niks was geweest, dan zat je toch
allang in Mauthausen, of op z'n best in Polen. En daarom
vertrouwen we je, omdat door dat nieuwe plan van jou weer een
paar duizend Joden in Theresiënstadt mogen wonen. Dat is dan jouw
winst. Terwijl wij een hoop ondergedokenen kwijt zijn en een deel
van het verborgen vermogen in handen krijgen. Als je nagaat, dat
die rotlijst van Puttkammer per persoon 30 tot 60 mille kost, en
het helpt geen zier. Nou, en jij met je duizend mensen, dat
betekent duizend maal 30 tot 60 mille, dat is 30 tot 60 miljoen!
Dan zijn die mensen van jou er toch nog goedkoop af. Of niet
soms? Nou, tegen die tijd snappen ze misschien dat jij die
duizend mensen hebt geholpen en dat het ons daarom te doen was.
Dan krijg je nog een lintje. Of je gaat gewoon met ons mee en je
leeft je hele leven rustig, en je laat het verleden maar stikken.
Maar je zei, dat je bij de mensen wou blijven, nou goed, je bent
vrij om te doen wat je wilt.'
Het was inderdaad onaangenaam. Voor hen maakte het niet uit, wat
de mensen dachten en zeiden; als ze maar niet wisten wat er wel
gespeeld werd. En daar kwam natuurlijk vanzélf geen mens op. Voor
hen was het zelfs heel goed, dat de mensen van alles dachten,
behalve dat waarom het ging. Ja, voor de S.D. was dat allemaal
wel makkelijk.
Maar die Figaro hinderde mij. Dat zoiets gebeurde, hard,
geraffineerd, en dat men dat zo in koelen bloede vertelt. Ik moet
daarover toch nog wat zeggen.
'Goed, o.k. Maar waarom doen jullie zulke vuile dingen, waar is
dat voor nodig.'
'Je bedoelt met die Barbier van Sevilla. Ha-ha-ha. Luister eens,
there is a war going on, zeggen ze bij de Tommies. Denk je, dat
die dat niet doen? We moeten toch onze tegenstanders kennen. Wat
we doen, dat zijn gewoon verkenners sturen in de vijandelijke
rijen. Dat doe je gecamoufleerd, dat kondig je niet aan. Juist
een kerel met zo'n uitgestreken smoelwerk is daar geknipt voor.
Op dat type tippelen de meesten in.'
'Maar hoe kunnen ze schrijven? Ze hebben toch geen potlood in de
cel?'
'Och, jij! Dat weten wij ook wel. Dat stopt onze Figaro in de rug
van het boek en zo moet het ook terug. Nee, die lui denken dat ze
nou echt een epistel buiten hebben en ze sidderen voor de
controles. Terwijl wij het voor ze klaar maken. Het is krieg,
jong.'
'Joh, Tünis, klets nou niet zoveel,' mengt Scheef zich in
het gesprek. Ik had al gemerkt, dat hij wat onplezierig meeliep.
'Je weet, dat deze dingen geheim zijn en je belast Weinreb er
maar mee. Je maakt hem nog slecht,' lachte hij er tussendoor.
'Vergeet het nou maar en laat nooit iets tegenover anderen
blijken. De geheime diensten moeten hard zijn; je kon het daarom
ook beter niet weten.'
'Goed, ik kots zo van zo'n vent dat ik niets liever wil, dan het
vergeten. En wie zo gek is om op zo'n Farizees
Nieuw-Testamentisch smoel te vertrouwen, moet het maar zelf
weten. En ze zijn stom, jullie tegenstanders.'
'Wij ook, troost je maar,' hinnikte Scheef, met een
kameraadschappelijk bedoelde grijns.
(Het heeft met het oorlogsverhaal niet meer te maken. Maar toch
wil ik hier de verdere lotgevallen van Figaro nog kort vermelden.
Het is typerend voor deze maatschappij. Na de oorlog werd hij
gehuldigd als verzetsstrijder door sommige van de mensen, voor
wie hij briefjes heen en weer smokkelde. Toen de oorlog al heel
ver gevorderd was, liet hij zich eens zogenaamd 'betrappen',
zodat hij ook even in een cel heeft mogen zitten. Volgens
afspraak, het hoorde, tot het spel. En na de oorlog was hij...
weer bibliothecaris van dezelfde gevangenis. Zijn assistent was
toen niet meer dat Duitse joch, met het mooie witte hemd en zijn
Germanen-hoofdje, doch... Scheef. Dan kon men alles goed
samen gladstrijken als er eens iets mocht uitlekken. Dat was dus
gedurende de tijd, dat de deining van de eerste naoorlogstijd nog
heerste. Toen in 1948 een weliswaar wat vreemde Hongaar, een
zekere Kasso von Tessö in zijn cel vertelde, - hij zat op
beschuldiging van een of andere collaboratie, doch was
betrekkelijk gauw weer vrij, - wat hij van mij gehoord had over
deze bibliothecaris, kreeg hij in december '48 van de normale
Haagse politierechter 9 maanden gevangenisstraf wegens laster.
Want die man, hij heette, zoals ik pas na de oorlog wist,
Terbos, voelde zich beledigd en beriep zich op de
huldigingen door de illegaliteit ondergaan. Ik werd als getuige
gehoord en ik vertelde wat Holman mij verteld had. Het
werd nooit onderzocht, stel je voor; maar het gaf niet of het
waar of onwaar was, het was verboden over iemand te lasteren.
Nota bene, in een cel, tegen twee anderen! Mij deed men niets,
hoewel ik toch de bron was. In die dagen raakte men liever niet
meer aan mij. Men zal ook gedacht hebben, als Weinreb via zo'n
zaak gaat praten, nou, dan is de ellende niet meer te overzien.
Holman had men toen ook al reeds lang in de vrijheid doen
verdwijnen. Opdat ook hij niet hoefde gehoord te worden. Zo ging
dat toen.)
We waren intussen op de Koninginnegracht aangeland, bij de
glooiing tegenover de Waalsdorperweg, waar lijn 9 middendoor
rijdt. Het was een stralende dag en we gingen met z'n drieën in
het gras liggen, over het kanaal uitkijkende naar Klein Sint
Hubertus. In deze idyllische situatie bracht ik het gesprek
voorzichtig op mijn gezin, de gijzelaars in Westerbork. Als men
wilde, dat ik met Holman en Scheef naar Zwitserland
vertrok, hoe kon ik dat dan, als mijn gezin in Westerbork was? Ik
deed alsof ik de heren geloofde met hun Zwitserlandplan ten
aanzien van mij. En dan moet alles ook logisch kloppen. Dan mag
je niet oppervlakkig zijn en zeggen: 'Zij zijn het niet
van plan en ik ben het niet van plan, dus we hoeven over
de techniek van dat gaan geen woorden meer te verliezen.' Zij
moesten denken, dat ik dat alles serieus nam. En ik liet
me niet afschepen met Scheefs: 'Dat zien we wel als het
zover is.'
'En als het dan niet kan? En als ik dan besloten heb wel
met jullie mee te gaan?'
Scheef rook moeilijkheden met mij. Dat mocht niet. De
miljoenen waren meer waard. En tenslotte kan hij gedacht hebben:
Als we Weinreb als getuige liquideren, kunnen we toch altijd nog
zijn gezin deporteren. Hij vond, dat we dat eens met Koch moesten
bespreken. Ik vertelde van Kochs strikt negatieve houding en ik
drong aan, nu we toch ook al een Belgisch plan hadden, de zaak
opnieuw aanhangig te maken. Als we dat eens direct na de middag
deden? Want de tijd drong nu.
Ondanks dit doorzagen door mij, werd het een heel zonnig
uitstapje. We filosofeerden nog wat over de oorlog, met name over
de verwachte duur. Scheef rekende dat het in de zomer van
'44 afgelopen zou zijn. Net goed voor ons plan, dat tegen april
'44 voltooid moest worden. Holman was wat pessimistischer,
en rekende op september '44.
Men wandelde nu met mij via de Kanaalweg terug en we spraken af,
dat ieder nu eerst ging eten, - ik toonde me begerig naar mijn
maaltijd, - en dat ik dan na het eten gehaald zou worden, terwijl
zij alvast Koch konden opwarmen. Dan had ik alle tijd voor de
boodschappen voor Drenth en Letter, dacht ik bij
mezelf.
Jansen kwam me opgewekt halen. En ik hoefde niet veel meer
te zeggen, hij zelf stelde een omweg via de Bankastraat voor. Als
we de tram namen, verloren we niet zoveel tijd. Ik wilde echter
niet met volle zakken op Windekind komen. Men zou kunnen vragen.
Ik rekende erop, dat het een gesprek kon worden, waar Koch zo
goed als zeker met Holman en Scheef een
nabeschouwing over zou willen houden. Dan had ik de terugweg weer
alleen. Daarom raadde ik Jansen aan, om met welke smoes
ook, om vier uur weer bij Windekind te zijn. Ik zou het gesprek
wel zo timen, nam ik mij voor, dat ik omstreeks die tijd klaar
kon zijn. En dan hadden we daarna alle gelegenheid. Behalve het
briefje van Letter had ik ook een, uiteraard even
onschuldig briefje van Drenth bij me. Om bij Van Leeuwen, mocht
deze schrikken, door Drenths handschrift te kunnen aantonen, dat
het wel goed zat. Drenth had mij verzekerd, dat Van Leeuwen niet
zo'n 'achterend' was als mevrouw Letter.
Het gesprek met Koch liep zoals ik verwacht had. Koch wrong zich
in allerlei beleefde bochten en bleef erbij, dat het echt niet
kon. En wat wilde ik, vroeg hij, ik had toch de safe verklaring
van de B.d.S? Maar ik had nu een vurige medestander in
Scheel. Die dacht natuurlijk: 'Waar maakt die stomme Koch
zich toch druk om. Het is toch allemaal Scheisse, of dat gezin
wel of niet in Westerbork zit. Het gaat toch om veel hogere
belangen.' Maar Scheef vergat, dat Koch zich al eenmaal
zeer hevig aan mij gebrand had; Scheef had het Kotte-drama
niet meegemaakt.
Er werd tegen vier uur, - ik dirigeerde nu zelfs de tijdsduur der
besprekingen, een door mij geaccepteerde modus gevonden: als
alles naar wens liep, zou Koch trachten door te zetten, dat vanaf
januari '44 afwisselend mijn vrouw of wel een of twee van mijn
kinderen voor een weekend naar Den Haag mocht. Ik deed, alsof ik
het beschamend vond, dat ik niet vertrouwd werd. En Koch gaf me
groot gelijk, met alweer tranen in zijn mij aanstarende ogen, en
hij beriep zich op de ambtelijke hardheid van zijn
'Vorgesetzten'. 'Die kennen Sie doch nicht so wie ich, Weinreb,
für die sind Sie jemand dem man traut so lange man Geiseln hat.
Leider ist es nun mal so.' Ik keek nog sip genoeg, om Koch aan Holman en Scheef te laten vragen nog wat te blijven. Wat gaan de dingen toch simpel als je maar voldoende zelfvertrouwen hebt, als je je vijand beter en beter leert kennen, en als je je sterk voelt!
Terwijl Holman telefoneerde met de Haagse politie, nam ik
alvast afscheid en ging de trappen af naar de wacht.
Jansen kwam als geroepen net binnen. Het lijkt wel een
veldslag, waarbij alles op tijd in elkaar past. Ik had nog net
tijd om Monasch en zijn vrouw de hand te drukken. Ik wilde niet
al te gehaast vertrekken. Vooral niet opvallen, hield ik me
voor.
Onderweg vertelde ik Jansen, dat ik door mevrouw
Letter, via de Joodse Raad, een pakket aan mijn vrouw
wilde laten sturen en dat ik dat even rustig met haar wilde
bepraten. De man had geen idee dat er iets anders aan de hand zou
kunnen zijn en zei gul: 'Gaat uw gang maar. Uw vrouw zal er best
blij mee wezen.'
Natuurlijk was de stemming, toen ik zo snel al weer terug was,
nog dieper onder nul dan de eerste maal. Ik zag de beide dames
griezelen en ik verweet me, dat ik me niet had laten scheren. De
baard was nu al bijna een week oud, en dat wilde bij mijn
baardgroei wel wat zeggen. Maar verdikkie, ik had er echt geen
tijd voor gehad en als ik nu geschoren binnenkwam zouden ze
misschien weer vragen: 'Hoe komt een Jood nou ineens weer
geschoren.'
Ik trad echter nu krachtdadiger op. Vertelde ook van het verzoek
van de heer Letter om wat snoep aan mijn vrouw in
Westerbork te sturen, als dank dat ik voor hem hier kwam. En ik
bewoog me nu meteen naar de achterkant, keek de achterliggende
ruimte in, praatte luid over de verbouwing waarover haar man mij
verteld had, praatte over de onderdelen van het snoep-pakket voor
de gevangenis en kreeg mevrouw Letter inderdaad mee, die
achterruimte in. Jansen deed vergeefse moeite, hoorde ik,
om aan mej. Hoogland, ik wist nu hoe zij heette, uit te leggen
dat ik een nette man was, in een hoge functie bij de Joodse Raad,
- ik weet niet hoe hij daaraan kwam, maar het zal wel zo zijn,
dat voor deze mensen iemand die door de Duitsers netjes werd
behandeld, automatisch iets hoogs bij de Joodse Raad moest zijn.
Want natuurlijk voelde hij de uitstralende huivering wel
aan.
Nu drukte ik mevrouw Letter het briefje van haar man in
handen en ik ratelde, het hoefde, gezien het gesprek in de winkel
tussen mej. Hoogland en Jansen en ons verblijf in de
nevenruimte, niet eens zo zacht te gebeuren, het hele verhaal af.
Het hele verhaal. Zelfs goed voorgedragen, goed beklemtoond.
Alleen moest ik enige malen het op mijn lippen brandende 'domme
gans' tot mijn spijt inslikken.
Het mens kreeg er zowat een flauwte van en ik dacht dat ik haar
nog van de vloer zou moeten oprapen. Daar had haar man nu aan die
vieze S.D.-spion, - ongeschoren, vies pak, kapotte schoenen,
ster, - alles, maar dan ook alles verteld. Vooral, dat ik
nogmaals met ernstige nadruk tegen Scheef waarschuwde was
voor haar doorslaggevend.
Ik had zelfs gelegenheid het verhaal een tweede keer te doen, en
ik zei haar, alsjeblieft, - ik vouwde mijn handen in christelijke
bidhouding, - alsjeblieft alles te doen. Ik vroeg haar toch
immers alleen maar om iedereen te waarschuwen, dat moest toch het
bewijs zijn, dat ik aan hun kant stond, ik vroeg háár toch niets,
zei ik nog smekend. En ze moest het, ter wille van haar man doen,
wat ze verder ook van mij dacht. Ik had nu geen tijd en geen
gelegenheid, zei ik, haar alles uit te leggen over mezelf, hoe ik
in de winkel kon komen, hoe ik snoep mee kon nemen. Als het ging
zou ik het haar later misschien vertellen, zei ik, na de oorlog,
als we er levend doorheen mochten komen. Ze keek beduusd, met
zo'n trek om de mond, waarmee je op het toneel een miserabele
verrader aankijkt; neergetrokken mondhoeken, even geopende mond,
schouders wat opgetrokken. Achteraf bewonder ik mijn
zelfbeheersing, dat ik haar niet met een 'verrek, stomme gans'
heb laten staan, heel de Letter-affaire in het
eigen sop gaar laten koken. Wat was het: mededogen met die
mensen, prikkel om de Duitsers en vooral Scheef dwars te
zitten, of de spanning van het avontuur? Ik weet het niet, als ik
er goed over nadenk; het zal wel van alles wat zijn
geweest.
We kwamen weer de winkel in en ik deed, alsof ik haar nu het
vervolg vertelde van de instructies hoe ze het pak bij de Joodse
Raad moest afgeven en alsof we daar achter over niets anders
hadden gesproken. Zij noteerde het. Uiteraard heeft zij het pakje
nooit gestuurd. Tenslotte was ik geen potentiële klant die in
Stanislau zat.
Jansen viel in de smaak van de winkeljuf. Hij stond luid
te kankeren over de rot-Moffen en zij knikte stralend. Maar hij
was dan ook geschoren, in net kostuum, hij behoorde tot de
politie die gevangen Joden mocht transporteren, hij was zichtbaar
ter bewaking van mij aanwezig. Van hem straalde macht uit. Hij
was dan ook zeer voldaan, hij had weer een mooie doos gekregen.
Dat was wel goed voor de relatie. Voor nu en voor
later. Politie bezit een continuïteit, zij is het "voetstuk voor
de afgoden, hoe die er verder ook mogen uitzien in hun permanente
wisseling.
Het was een prima gelegenheid om nu de boodschap voor Drenth te
verrichten. Jansen was in een uitmuntende stemming. Hij
was echt in vorm in zijn anti-mof zijn. Het kostte hem niets in
deze omgeving en hij kreeg er nog snoep voor ook. Plus een goede
naam. Ik vertelde dus van mijn andere celgenoot, die zo graag een
spel kaarten bij een kennis wilde laten halen, plus wat boter.
Vooral die kaarten; de man was al wat ouder en kon niet buiten
patience en het zou leuk zijn als die kennis ineens verrast werd
met de groeten. Maar, zei ik, hij had bij Maison Letter
toch gemerkt dat het een beetje griezelig gevonden werd als ik
met een politieman binnenstapte, hij had toch immers mej.
Hoogland moeten overtuigen, dat ik niet zo erg was als ik eruit
zag, en daar waar ik nu heen wilde, dat was een particulier. Dan
was het nog gekker als ik met een rechercheur binnenkwam en ook
voor hem was het misschien beter als hij niet een woning
binnenging met mij. Ik zou ten hoogste een paar minuten binnen
blijven, om ze gelegenheid te geven een en ander in te
pakken.
De man vond het allang goed. Ik was dus een soort Sinterklaas,
die zijn celgenoten lekkers bracht en voor een oudere heer een
spel kaarten.
'Gaat uw gang maar, ik ga dan zo lang op het Belgisch Plein op
een bankje zitten.'
Wat gaat alles toch gesmeerd, als je lef hebt, constateerde ik
weer. De man ging zitten op het bankje, waar ruim een jaar eerder
de arme bakker Rädler door een zijn plicht verrichtende Haagse
agent was betrapt op de overtreding: 'Een Jood mag niet op een
bank in een park zitten.' Op het Belgisch Plein staan bomen en in
het midden is er een afgerasterd gazon met struiken. Echt een
geval voor de Hoge Raad om uit te maken of dat een park is of
niet. Maar helaas, een agent heeft altijd gelijk. Nu zat
Jansen op dat bankje en ik belde bij Van Leeuwen
aan.
Natuurlijk was ook die perplex. Maar hij begreep tenminste al
vrij gauw, dat ik wat kwam vertellen en dat ik niets
vroeg; behalve dan, ter camouflage voor de politie, waarvan ik
vertelde dat de man buiten zat, wat boter en het spel kaarten.
Van Leeuwen beloofde het verzoek van Drenth zo goed als hij kon,
uit te voeren. En ik kreeg het gevraagde mee.
Aangezien ik in de cel voldoende boter kreeg, gaf ik het pakje
gul aan Jansen, die het, zoals een goed Nederlands
politieman in zulke tijden betaamt, meteen accepteerde. De
kaarten en wat surrogaatkoekjes, niet iedereen heet Maison
Letter, - nam ik mee voor de cel.
Omdat Letter niet mocht weten van mijn expeditie voor
Drenth, zei ik dat ik de kaarten van Holman had gekregen.
Drenth begreep toen al: dat alles naar wens was
verlopen. Letter kreeg van mij weer de wind van voren. Ik zei, dat ik alles had overgebracht, zelfs had kunnen herhalen, doch dat zijn vrouw nu eenmaal, om in bakkerij-termen te blijven, oliekoek-dom was.
'Ja, het is een dom wijfie,' gaf Letter toe, 'als we nou
eens iets konden verzinnen waardoor ze overtuigd wordt.'
'Als ze te goeder trouw is,' vond Drenth, 'dan alarmeert ze nu al
die mensen die Weinreb aan haar genoemd heeft. Alleen al uit
angst voor Weinreb. En dan ben je waar je wezen moet. Maar,' zei
hij na enig nadenken, 'ik ben bang, dat ze niet te goeder trouw
is en dat ze heel rustig de hele boel opoffert om jou met je
stomme revolver eruit te halen. En dan helpen ook duizend
waarschuwingen niet, zelfs niet als ze het uit Engeland hoort.
Maar we zullen zien.' Toen Letter sliep vertelde ik aan Drenth van het succesvolle bezoek bij Van Leeuwen. Als het geen moeite was en beslist geen risico inhield, zou Drenth graag het eerste resultaat horen, zei hij. Als ik dus een van de volgende dagen weer met een boter-smoes bij Van Leeuwen kon informeren, dan zou hij alweer zeer erkentelijk zijn. We vermaakten ons over de koldersituatie, dat we vanuit de gevangenis dit soort dingen konden doen. Drenth vertelde mij bij die gelegenheid, dat hij van Letter had gehoord, hoe tijdens diens drieweekse verblijf in een andere cel, vóór het Vught-transport dus, al reeds boodschappen vanuit die cel waren gegaan naar mevrouw Letter. Een vastzittende ambtenaar van het Departement van Handel en Nijverheid mocht, ter wille van de voortgang van het werk op het Departement, regelmatig met een daar werkende collega de werkzaamheden bespreken. Daartoe werd de gevangen ambtenaar naar Windekind gebracht, waar hij zijn vrije collega kon ontmoeten. Die vrije collega moest dan datgene wat zijn gevangen collega hem bij die zakelijke besprekingen toefluisterde, aan mevrouw Letter doorgeven. Dat was dus nog in de periode van Letters volle vertrouwen in Scheef, toen de diamanten van Davidson plus de Joden van de Ieplaan moesten sneuvelen. Het vreemde was, aldus Drenth, dat volgens het verhaal van Letter dat boodschappen-gedoe op Windekind ook vast was gelopen, ook alweer omdat zo goed als zeker mevrouw Letter het had doorgegeven aan Scheef. Letter had Drenth verzocht mij dit niet te vertellen, aangezien ik anders niet meer naar mevrouw Ietter zou willen gaan. Hij had gezegd: 'Ik snap mijn wijfie niet, zou ze wat met die Scheef hebben?' Toch vond Drenth het nodig mij van dit feit op de hoogte te stellen.
Natuurlijk schrok ik. Maar ik constateerde tevens, dat mijn
schrik al heel anders was dan vroeger. Goed, dacht ik, als
Scheef het in het ergste geval dus van mevrouw
Letter hoort, dan merkt hij alleen, dat ik probeer mensen
aan gevangenneming door de S.D. te onttrekken. Dat ik die neiging
bezit, weet hij al. Tenslotte zal ik juist daardoor in staat zijn
die duizend ondergedoken Joden naar de trein te lokken plus de
miljoenenwinst, die Scheef verwacht. Als hij mij de nek
omdraait, is hij z'n diamanten kwijt. Als hij met dat
nek-omdraaien wacht totdat hij de buit binnen heeft, dan is er
niets verloren en veel gewonnen.
Ik was dus voor het moment niet eens al te bang voor
Scheef. Het bleef uiterst onaangenaam en een risico bleef
er, ook voor het moment. Maar ik voelde: 'Ik ben nu een hele hoop
waard voor die kerels. Zij zullen eerst mijn gouden eieren willen
hebben, alvorens mij te slachten.' De volgende morgen werd mijn verhouding tot Scheef nog gecompliceerder. Omstreeks negen uur meldde hij zich. Alleen. Of ik eens met hem apart wilde praten. 'U weet wel, over het leven, ik ben wat in de war en ik heb vertrouwen in u.'
We gingen, om Holman te vermijden, meteen wandelen,
ditmaal de Bosjes in. Met geen woord werd nu over diamanten
gerept; het was alsof dat andere helemaal niet bestond.
Scheef begon te praten en praatte heel lang. Hij vertelde
van zijn jeugd; een strenge vader, ook al bij de politie, maar
lager in rang. En een lieve, zachte moeder, die hem verafgoodde,
die vreselijk verdriet had van zijn levenswandel. Hij wist, dat
hij een hoop ontzettende dingen deed en hij had er enerzijds erg
door te lijden, terwijl het hem anderzijds een dusdanig verheven
gevoel van genot gaf, dat hij ook al wist, dat hij het nooit
laten zou. Of ik iets van hem wist, vroeg hij. Want die drie
spreuken had hij heel goed begrepen. Ik antwoordde, dat het toch
al voldoende was voor mij te vernemen dat hij bij een Duitse
Geheime Dienst werkte en bovendien nog bij de S.D. was
gedetacheerd. 'Dat houdt al het kwaad al in,' zei ik. En ik
probeerde heel voorzichtig in de richting van Letter te
tasten. Doch Scheef bleek er geen flauw benul van te
hebben, dat ik Letter kende. Ik zei nl. onder andere: 'En
je hebt geen moeilijk spel, want je Hollandse tegenspelers zijn
vaak stomme koekebakkers, waar je van alles mee kunt doen.'
Scheef reageerde alleen met: 'Ik heb ook met geallieerde
spionnen te doen, en reken maar, dat die geslepen zijn,
uitgeslapen tot en met, die hebben de beste opleiding.' Nee, als
hij iets van Letters contact met mij had geweten, dan had
hij op die koekebakkers wel even zijn pas ingehouden. Ik vond het
goed, dat ik het geloosd had; zou mevrouw Letter over mij
klikken, dan zou ik me erop beroepen.
Ook vertelde Scheef, dat hij nooit rust had; het dreef hem
altijd het huis uit. Hij bedroog zijn vrouw, hij verdroot zijn
moeder, en hij had van dat alles weer echt verdriet. Zijn vader
had als agent, in de goede oude tijd, bij Joden in de 'buurt'
(dat was de omgeving van de Haagse Wagenstraat, waar destijds de
meeste Joden woonden) vaak op vrijdagavonden het licht
uitgedraaid, wegens de Sabbath, en hij kende de joden wel een
beetje. Zijn vader had eens tegen hem gezegd: 'Als je wilt weten
hoe je netjes en rechtschapen moet leven, ga dan eens bij de
Joden kijken.' Toen Scheef van mij hoorde, hoe ik volgens
Holman zo helemaal verdiept was in Joodse studies, had hij
zich al voorgenomen eens met mij te praten. 'En nou, helpt u me
nou. Wat moet ik doen?'
'Is dat een vraag van de mens Scheef of van de
Abwehr-agent? Want in het laatste geval kan ik niet vrij-uit
praten.'
Scheef gaf me een hand en zei, dat we nu buiten dat alles
stonden. Anders zou hij zich niet zo hebben
blootgegeven.
'Nou, het antwoord is misschien wel erg radicaal. Maar het is het
enige eerlijke antwoord: kappen met alles. Begin een nieuw leven.
Nu, meteen. Zeg je baan op en je hebt zo ander werk. Geeft niet
wat, op een kantoor, in een zaak. Zoek werk waar die andere
eigenschap van je geen kans krijgt.'
'Dat kan ik dan dus ook in april doen. Ik bedoel, als het geld
binnen is,' probeerde Scheef zich nog te
redden.
'Ieder leed dat je intussen anderen aandoet, kan voor je verdere
leven beslissend zijn. Misschien is het vandaag je laatste kans.
Dat je het vraagt toont aan, dat het nog mogelijk is. Als je dat
doet, dan wordt alles ineens ook veel
gemakkelijker.'
'Stel, dat ik het vandaag doe. Wat doe jij dan zonder
mij?'
Ik moest lachen. 'Nou, ik heb toch Holman en Koch nog? Het
gaat zonder jou net zo goed, om je de waarheid te zeggen, nog
veel beter, rustiger, minder gecompliceerd.'
'Nee, ik moet je helpen. Je gezin ook. Zonder mij zijn jullie
verloren. Jij weet niet alles.'
'Goed, als je dan alle andere zaken liet schieten. Maak je vrij
voor dat Hollandse en Belgische plan, daar doe je geen kwaad mee.
Laat je zolang bij de Verkeerspolitie of zo
plaatsen.'
'Het is niet zo eenvoudig.'
'Het is heel eenvoudig. Maar steeds zeggen jullie: nog één trek,
nog één slok, nog één dag doorgaan. Dat is jullie dood. Laat mij
maar, ik word wel geholpen als het moet.'
Hij zou er ernstig over nadenken. Voorlopig bleef hij er bij, dat
ik hem nodig had, dat hij mij wilde helpen, redden
zelfs.
Reeds dezelfde of wel de volgende middag, ik weet dat niet meer,
zag ik Scheef weer; in dubbele
hoedanigheid.
Onverwachts werd ik door Jansen gehaald. Hij had het
verzoek gekregen om mij naar het Binnenhof te brengen. We moesten
er om drie uur zijn, zei hij. Het was nog geen half twee en
Jansen zei, nu al heel brutaal: 'Ik ben wat bijtijds
gekomen, dan slaan we vast voorraad in. Want ik kan u niet meer
terugbrengen, ik heb om vier uur een andere opdracht en dat duurt
wel een poos.'
Omdat ik op de terugweg niet door Jansen zou worden
begeleid, moest ik nu ook zien of ik bij Van Leeuwen al nieuws te
weten kon krijgen. Het was niet moeilijk meer Jansen tot
deze daad te bewegen. Zo gaat het met alles: de eerste keer
schijnt het heel erg en heel bezwaarlijk; doch het gaat wennen en
later denkt men er niet eens bij na. Jansen zag in mij een
lekkernijen-ophaler en daar hij van de extra-voeding wist, en ik
de vorige keren zonder meer met mijn volle zakken door de wacht
was doorgelaten, zag hij in dat alles uiteraard niets bijzonders
meer. Bij Van Leeuwen was er geen nieuws voor Drenth. Wel had Van
Leeuwen alles nu goed begrepen en hij zei, dat ik Drenth kon
geruststellen, het kwam dik in orde. Aan zijn gezicht zag ik hoe
vele vragen op zijn lippen brandden. 'Ja, u staat wel te kijken.
Nou, de heer Drenth zal u er hopelijk spoedig wel wat van
kunnen vertellen en na de oorlog hoort u de rest. Maar u zwijgt
alstublieft toch tegen iedereen?'
'Reken maar! Wat er allemaal mogelijk is, het is niet te geloven.
En straks bent u weer in de cel bij Drenth?'
Daar ik op het Binnenhof niet met uitpuilende zakken wilde
aankomen, en het snoep halen alleen maar camouflage tegenover
Jansen was, besloot ik maar een paar kleinigheden bij
mevrouw Letter mee te nemen en alleen te zorgen, dat
Jansen weer wat moois kreeg. Zo'n ongecompliceerde snoeper
was goud waard.
We troffen het niet goed. Want er stonden andere mensen in de
zaak, andere klanten. Ik zei daarom, alsof ik al een vaste klant
was: 'Geeft u mij dit keer maar een beetje mee, wat makkelijk in
m'n zak kan. En wat aardigs weer voor m'n gezelschap.' Ze keek
rond, wat ze mee kon geven, en ik maakte van wat
stemmengeroezemoes gebruik om haar doordringend, met gefronste
wenkbrauwen aan te kijken en haar snel te vragen of zij al gedaan
had waar haar man om gevraagd had. Mevrouw Letter
antwoordde nu heel bits: 'Ik heb uw hulp niet nodig, ik weet zelf
heel goed wat ik doen moet.' Ik zweeg dus maar; dat was hopeloos
hier. Als ze nu maar in haar ijver niet zo ver ging om
Scheef op de hoogte te brengen. Zij pakte wat in, te veel,
zag ik en ik besloot dan maar daarvan wat aan Jansen te
geven. De winkel liep leeg, ik geloof, dat er nog twee oudere
dames waren, die door de winkeljuffrouw waren geholpen.
'Nou wil ik toch wel weten, hoe u zo uit de gevangenis heen en
weer kan lopen, da's nou al de derde keer, dat kan toch nooit
zuivere koffie zijn?'
'Is het ook niet. Daar mag u dan naar raden.'
Ik wilde voor geen geld in Jansens bijzijn, want die
hoorde nu alles, nadere explicaties geven. Straks begon zij nog
over Scheef en over mijn waarschuwingen. Jansen zou
dan, om zijn huid te redden, mij meteen met bijbehorend verhaal
aan Koch afleveren. Maar nu wendde de winkeljuffrouw zich, als
een onderwijzeres die een kind op afkijken betrapt, over de
toonbank naar mij.
'Ja, dat willen wij nou eens weten. Als het goed is, dan
kunt u er hier gerust over praten, als het een eerlijke zaak is,
hoeft u voor ons geen geheimen te hebben.'
'O nee?' Ik wilde er nog een hoop aan toevoegen over diamanten,
Ieplaan, etc., etc. Maar dat kon ik wegens Jansen alweer
niet doen. Jansen redde de situatie, in zijn onwetendheid.
'Laat ik de dames geruststellen. Meneer is echt in orde, hij is
een groot man bij de Joodse Raad en ik zie precies wat hij doet.
Er valt hier niks te verklaren. Ik moet hem van de
gevangenis naar Windekind of naar het Binnenhof brengen, hij is
onder mijn geleide. Dat is alles. En dat hij voor z'n maats wat
lekkers voor de cel haalt is ook goed, want hij mag er bij de
wacht gewoon mee door. Er wordt niks gesmokkeld, het is allemaal
legaal.'
Gelukkig zei mevrouw Letter nu niet, dat ik voor heel iets
anders gekomen was. Ze zat er wel over na te denken, dat voelde
ik. En daarom zei ik maar: 'Nou, hou je goed, nogmaals de
dringende groeten van je man' en ik ging de winkel uit,
Jansen daardoor vanzelf meenemende.
Dat zat daar dus echt niet goed. Die wilden nota bene dat ik in
bijzijn van de begeleidende rechercheur ging vertellen welk een
groot illegaal ik was, door welke stunt ik uit de gevangenis
kwam. Of wilden zij horen, dat ik legaal in orde was? Alleen al
dat soort vragen in bijzijn van die politieman toonde mij aan,
welk een ongelooflijke domheid en onervarenheid er bij deze
mensen heerste. En van hen hing het leven van velen af; die
anderen wisten niet eens van welk soort domheid zij afhankelijk
waren. De politieman was 'goed', vanzelf, die was politieman.
Scheef idem, die was ook politieman. Maar zo'n vreemde,
gore Jood, dat leek wel de wandelende Jood. Nee,
jasses.
Ik wilde, daar we op weg naar lijn 9, om onze tocht naar het
Binnenhof voort te zetten, door de Laan Copes moesten lopen, toch
even bij dr. Bertram, een der door Letter genoemden,
aanbellen. Jansen vatte het gevraag bij 'Maison'
Letter heel anders op dan ik. Hij vond zelfs, dat hij de
dames de zaak echt goed had uiteengezet. Die zouden voortaan niet
vragen, en hij kon het zich ook voorstellen; het was vreemd. Maar
zij wisten niet van mijn bijzondere positie bij de Joodse Raad,
en hij had zelf gezien hoe een man als Fischer tegenover mij was
en hoe respectvol Koch steeds mijn naam noemde. Nee, voor
Jansen was ik een brave legale broeder. Ik maakte hem nog
vriendelijker, door hem een deel van het voor de cel bestemde
snoep te geven. Ik legde uit waarom; ik vond het een gek gezicht
zo uitpuilend het Binnenhof te betreden. 'Straks fouilleren ze me
nog, of ik geen bom bij me heb en het is geen gezicht als ze hun
vingers dan in de slagroom steken.' Dat begreep Jansen
ook. Voor ontvangen was hij altijd thuis. Hij bekeek me zelfs van
een afstand, of de rondingen die ik nu vertoonde, tolerabel
zouden zijn. Hij lachte gul en zoet.
'U zult zien, volgende keer gaat het weer gesmeerd. Ze hebben het
nu echt goed gesnapt, dat voelde ik gewoonweg. Denkt u dat u nog
vaak heen en weer moet?'
Ik wist, dat ik het niet meer wilde doen. Maar ik wilde
Jansen nu gunstig stemmen, we naderden het huisnummer van
dr. Bertram. Dus zei ik: 'En of, we noemen het maar de zoete
inval.' We lachten. Prompt zei ik: 'Zeg, wacht eens even, hier
woont verdikkie die ouwe Bertram. Ik moet hem even
goeiendag zeggen. Wacht u hier buiten zolang, ja? Je kunt in een
particuliere woning niet met zo'n rechercheur verschijnen. De
mensen krijgen er anders een hartverlamming van.' Jansen
grinnikte en zei: 'Maar let u op de tijd?'
'Wel ja, het is maar heel even.'
Ik had al gebeld. Het bleek een of ander chemisch laboratorium te
zijn, in een mooi herenhuis. Weer bedacht ik te laat, dat ik door
al die drukte nóg niet geschoren was. Dat zou ik vanavond zonder
mankeren laten doen. Rot ook voor straks op het Binnenhof. Stel
je voor, dat een of andere hoge ome me zien wilde. Ik zag er echt
als een bandiet uit, als een struikrover.
De deur gaat open en ik treed meteen binnen. Geen gepraat aan de
openstaande deur. Binnen staat een heer met een grijs sikje, die
mij verbouwereerd aankijkt. Zijn blik valt op mijn ster en hij is
nog verbaasder.
'Waar komt u vandaan? Hebt u hulp nodig?'
Kijk, dat is een andere taal. Ik voel me warm worden. Er zijn nog
mensen in deze wereld. Ik merk, dat ik glimlach.
'Ik kom regelrecht uit de gevangenis. Is wel te zien. Maar vraagt
u verder niet, want ik heb geen tijd te verliezen. Ik dank u voor
uw aanbod, maar u hoeft mij niet te helpen, u zou het niet
kunnen. Bent u dr. Bertram?'
'Nee, mijn naam is Van Andel. Dr. Bertram is niet thuis op het
moment. Maar als u wilt kan ik hem wel voor u bereiken. Bent u
gevlucht?'
'Ook niet. Buiten staat een politieman, die me begeleidt. Ik ben
op weg van de gevangenis naar het Binnenhof en ik moet weer
terug.'
'Ach, wat erg.'
Fijne vent. Heb ik allang niet meegemaakt.
'Ziet u, ik zit in dezelfde cel als Letter. Die naam zegt
u wat? Goed zo. Ik moet u dringend waarschuwen. Want
Letter zal bij zijn verhoren doorslaan. Hij wordt sedert
zaterdag weer iedere dag verhoord. Alles wat met hem te maken
heeft moet weg. Joden, alle helpers. Ik ben bij zijn vrouw
geweest, maar die schijnt het om de een of andere reden niet te
doen. Kunt u zorgen, dat alles weg komt?'
'O, maar we zijn allemaal direct al na de arrestatie van
Letter voorzichtig geworden. We hebben gemerkt, dat het
niet goed zat, dat ging al direct mis. Ik dank u wel voor de
boodschap.'
Hij bekeek me weer, en ik voelde dat toch de kleren de man maken
in deze wereld. Want ik zag zijn gezicht veranderen. Er kwam
twijfel, even zelfs angst.
'Maar laat die politieman u nou alleen hier binnen? Weet hij, dat
u komt waarschuwen? Krijgen we nu last hier?'
Ik Voel teleurstelling. Begrijpt die man nu niet, als ik hem kom
waarschuwen en zeg dat ik geen tijd heb, dat ik nu geen
verklaringen kan gaan geven?
'Natuurlijk weet geen mens dat. Zelfs mevrouw Letter niet,
en ik wilde u vragen er met haar niet over te spreken. U krijgt
van mijn bezoek geen last. Alleen moet u weten, dat Letter
laat waarschuwen, dat u door zijn gesprekken met de S.D. en door
de papieren, die bij hem gevonden zijn, wel gevaar loopt, direct
gevaar. Althans dr. Bertram; uw naam noemde Letter niet.
Ook de Joden die hier ondergedoken zijn, of waren, liepen gevaar.
Plus alle andere met Letter in verbinding staande
mensen.'
'Ja, maar u? Mag u zomaar binnen? Is die agent goed?'
'Nee. Die weet niet waarvoor ik binnen ging. Ik zei alleen, dat ik die ouwe Bertram even goeie dag wilde zeggen en hij was goedgestemd. De man heeft er geen idee van.'
'Het is allemaal vreemd. Maar ik dank u wel. We zullen allemaal
oppassen.'
'En meteen. Niet meer wachten. Want ik weet niet wat
Letter al gezegd heeft. Ik heb ervaring, dat de mensen traag
zijn met onderduiken, ze willen niet in het gevaar geloven. En
over mij zal ik u, als we nog leven, later eens vertellen. Of u
hoort het dan wel. Dat is een heel gekke
aangelegenheid.'
Ik liet de man beduusd achter. Het had al te lang
geduurd.
Maar Jansen was nog helemaal niet ongeduldig. Hij vond,
dat ik het drommels vlug had gedaan.
'En wat hebben ze u daar gegeven?'
'O gierigaards. Ouwe mensen, die denken niet aan de maag, zoals
wij.'
'Ik zeg u meneer, het egoïsme viert hoogtij. Ja, daarom was u er
z gauw weer weg.'
Even dacht ik nog aan dr. Boeseker. Dat lag echter flink uit de
route. En als ik zo allerlei adressen ging aflopen, dan kreeg
Jansen beslist achterdocht. Dat ging echt niet. Het moest
nu maar welletjes zijn. Het was al gek genoeg.
Op het Binnenhof ontving Koch mij weer op z'n nieuwe plechtige
wijze. Niet meer de samenzweerder van herfst '42, doch nu de
geallieerde, met zijn belangen tegenover mijn
belangen. Het was formeel geworden nu. Ik verlangde terug naar de
gezellige uren van november en december '42.
Holman en Scheef zaten er ook met plechtige
gezichten bij. Koch deelde mij nu mee, dat men inderdaad 'bis zu
allerhöchster Stelle' zeer geïnteresseerd was in mijn
diamanten-plan.
'Wie Sie wissen, sind Diamanten kriegswichtig. Die Frage ist:
handelt es sich um Rohstoffe oder sind es geschliffene Diamanten?
Könnten Sie darauf antworten?' Ik begreep waar de schoen wrong. De heren wilden hoge waarden hebben. De arme Koch dacht werkelijk, dat ze de diamanten voor de oorlog nodig hadden. Ja, voor hun privé-oorlogjes.
'Selbstverständlich nimmt man nur hochwertige Gegenstände, die
ganz wenig Raum einnehmen, mit. Ich weiss, dass grosse Mengen
geschliffene Ware versteckt sind. Ist zu verstehen, man wollte es
den Deutschen nicht abgeben.' 'Sehr gut. Ihre Antwort ist wichtig. Und noch eine Frage. Sie schätzten den Wert auf ca vier Millionen Mark. Ist das ein Durchschnitts-wert ?'
'Nein, das ist ein vorsichtiges Minimum. Es könnten aber auch
wohl zehn Millionen werden. Als wahrscheinlichen Durchschnitt
nehme ich sechs Millionen an. Ich wollte aber nicht zu
viel versprechen und deshalb nannte ich vier.'
'Aber selbstverständlich, Weinreb. Und wenn Sie nur drei
Millionen bringen, dann macht kein Mensch Ihnen Vorwürfe. Sie
glauben also, die richtigen Verbindungen zu haben?'
'Wenn alles klappt, bringe ich Leute zusammen, die also das zehn
bis zwanzigfache besitzen; und wie verabredet bringen die nur so
5% bis 10% ihres Vermögens mit. Übrigens, ihr Vermögen wird sich
doch zum grössten Teil schon im. Ausland befinden, die haben das
Alles doch schon kommen sehn.'
Koch is tevreden, en zegt tot besluit: 'Ich habe auch den
Vorschlag von Scheef besprochen, dass Ihre Familie also ab
Januar '44 abwechselnd bei Ihnen sein kann, für einen Sonntag,
oder für zwei Tage. Man sagte, das wäre mir überlassen, ich kenne
Sie und ich sollte das weiter regeln. Und da haben wir,' hij wees
met een gebaar naar Holman en Scheef, 'beschlossen
das zu beschleunigen. Wir sollen das schon ab Dezember
experimentieren.'
Ik deed met opzet niet blij. Want ik wilde per se allen vrij
hebben. Maar het ging goed zo. Nu ik wist, dat Koch de vrije hand
had, en het dus van hem afhing, zou er wel wat gebeuren
dat het helemaal goed maakte.
Daar ik wist, dat Jansen niet beschikbaar was en ik geen
zin had in die ellendige Binnenhof-kelder te moeten zitten
wachten, vroeg ik aan Holman en Scheef of die me
naar Scheveningen wilden brengen. Wat was er veel veranderd,
constateerde ik steeds opnieuw met verbazing. Het kapitalisme
regeerde wel de wereld. Iedereen vond mijn vraag
gewoon.
'Natuurlijk,' zei Scheef, 'maar ik moet onderweg nog een
boodschap doen. Dat is maar even om. Ik bel wel een
wagen.'
Het was een donkere limousine, een politieauto. De chauffeur
bleek Scheef goed te kennen. Bol gezicht, opgeblazen; geen
aangename man. Had ik hem al eerder gezien? Misschien bij een
ander transport met zo'n auto of met de gevangeniswagen. Ik
herken nu eenmaal gezichten heel slecht.
We rijden; en ineens, terwijl ik druk met Holman achterin
zit te praten en Scheef zich met de chauffeur onderhoudt,
stopt de auto een paar huizen voor de zaak van Letter.
Ondanks al m'n lef krijg ik een vreselijke schok.
'Ik moet hier even wat bespreken. Ik ben zo terug,' roept
Scheef en ik zie hem inderdaad, hoe kon het nu nog missen,
en toch hoop je het altijd, in de winkel van Letter
verdwijnen. Ik wil Holman niets laten merken, dus vraag ik
dood-onschuldig:
'Gaat hij wat kopen? Wat is dat voor winkel?'
'Nee, dat is een zaak van ons. Ik kan me daar beter niet
vertonen. Maar Scheef is overal getapt. Die knapt het voor
ons op.'
'Dus een politiekwestie?'
'Ja Weinreb, we zijn nu eenmaal bij de politie. Dat is ons brood.
En de politie arresteert mensen die in overtreding zijn. Als ze
het niet waren, deden we ze ook niets.'
'Het gaat om de methodes. Ik kan me een politie voorstellen, die
goed is, menselijk.'
'Utopie. De mensen zijn schurken en de politie moet ze de baas.
Als de politie geen rotmethodes gebruikt, zou je eens wat zien.
Dat was altijd al zo.'
Het duurt lang. Na een half uur komt Scheef terug. Ik zie
hoe hij met de hoed lachend naar de winkel wuift. Stel je voor,
dat mevrouw Letter me hier in de auto ziet zitten bij
Scheef! Dan wordt Scheef in haar ogen nog beter en
ik nog slechter, concludeer ik.
Maar er komt niemand uit de winkel mee. Scheef is
opgewekt. Zal mevrouw Letter verteld hebben, dat ik een
paar uur eerder hier ook was? Nee, hij excuseert zich tegenover
mij voor zijn lange wegblijven.
'Vrouwen kletsen altijd lang,' lacht hij er achteraan.
'We moeten nog even hier in de buurt ergens langs. Een meneer
voor een bespreking op Windekind even ophalen.' En tegen de
chauffeur noemt hij het adres en zegt: 'Dat installatiebureau
Henneman.'
Bespreking? Doet Henneman met mevrouw Letter mee? Ik moet
me goedhouden. Toch merk ik, dat mijn stem trilt, als ik me nu
tot Scheef wend: 'Toch nog allemaal politiezaken,
hè?'
'Heeft niets te betekenen. Dat zijn heel eenvoudige
routinedingen.' En evenals Holman zegt hij: 'We zijn bij
de politie, maar we doen het allemaal heel erg netjes.' Hij lacht
en ik hoor daar de andere Scheef uit. De waanzinnige, die
geniet. Ik voel, dat dit geen gesprek, maar een arrestatie wordt.
Heilige eenvoud, dat doen ze nota bene voor mijn ogen. Om te
tonen hoe netjes ze zijn? Hadden ze mij niet met die auto eerst
even kunnen wegbrengen? Goed, dat was een omweg van een kwartier
voor ze geweest. Maar als het gesprek met Koch een kwartier
langer had geduurd?
Men stopt en nu stappen Holman en Scheef samen uit.
Het lijkt alsof Henneman al van hun komst wist. Want binnen een
paar minuten zijn ze weer terug, met die man. Dat is dus
Henneman. Een wat kleine, vettige man. Hij praat met ze, alsof
hij inderdaad voor een bespreking meegaat. Hij komt achterin
naast me zitten, ik schuif naar de kant. Holman neemt de
derde plaats achterin. Het gesprek gaat in mijn tegenwoordigheid
verder. Scheef legt Henneman uit, dat hij zo weer thuis
is. Hij moet alleen maar een paar dingen bevestigen.
Holman knikt en bromt 'Het is allemaal niks, hoor. U kunt
zo met die verbouwing weer verder gaan.' Ik zeg niets en ik denk
alleen maar: 'Wat een wereld. Was dat nou nodig? Daar heeft dat
mens die man aangegeven, of wel bevestigd, dat hij bij hun dingen
betrokken was. Ze had even naar hem toe kunnen gaan, geen vijf
minuten. Als ze echt bang voor me was, dan had ze het zeker
moeten doen. En die Van Andel had het ook nog kunnen doen. Of
wist die niets van Henneman? Het leek me een eenvoudig mannetje,
die Henneman. Letter had nog verteld, dat hij het geld van
tandarts Van Dam, die naar Vught was gegaan, en die ik in
Westerbork had ontmoet, in bewaring had. Als mevrouw
Letter dat maar niet wist. Want dan was het ook weg.* Ik
voel, dat ik kook. Als ik mevrouw Letter nu voor me had,
dan zou ik in staat zijn haar wat aan te doen.
*
Het bleek niet bekend te zijn, als ik althans Letter mag
geloven. Na de oorlog zal dat dan aan de erven van Van Dam ten
goede moeten zijn gekomen. Want Van Dam kwam niet
terug.
We stoppen voor Windekind. In de gang staat Monasch, die me
uitnodigt voor een kopje thee in zijn kamer. Holman ziet
het en zegt: 'Zoals je wilt. Ik wou je anders nog weg brengen.
Het heeft langer geduurd dan ik dacht. Die Scheef is ook
zo'n kwebbel. Ik dacht, het is maar een paar
minuten.'
'Hoe kom ik anders weg?' 'Straks komt de cellenwagen wel. Als je geen bezwaar hebt. Je kunt ook hier bij Monasch wachten. Maar dat duurt dan nog wel een uurtje.'
Ik wil zo snel mogelijk aan Letter vertellen wat ik heb
meegemaakt. Daarom zeg ik aan Holman, dat ik nog wel zal
zien. Als de cellenwagen eerst komt, ga ik met die mee. Als hij
het dan aan de wacht wil doorgeven, want anders nemen ze mij niet
mee.
Met Monasch praat ik nu gezellig over allerlei kwesties. Zijn
vrouw schenkt thee. Ook een rare toestand; die twee jonge Joodse
mensen, op de S.D. Beiden goede, betrouwbare, flinke mensen. En
welk een situatie. We zitten in de cartotheek van alle joden in
Nederland, de cartotheek waarover zo'n strijd was geweest en
waarbij Edersheim zelfs in het gedrang raakte, en we drinken
thee. En ik zit naar die cartotheek te kijken: die zal ik straks
wel nodig hebben. Monasch vertelt ook wat over de gebeurtenissen
op Windekind, over de verhoudingen aldaar. Voor zover hij dat
tenminste kan weten. Hij blijkt Scheef niet te kennen; wel
van gezicht. Volgens hem was die van de Haagse politie. Zo praten
we wel een uur lang. Dan komt Slak vertellen, dat de wagen
er is en of ik belief mee te rijden. Anders was er geen transport
meer en zou ik in de kelder moeten overnachten.
Ik neem deze eerste transportgelegenheid. Ik ben de laatste die
in de celwagen komt. De bewaker is weer honds en blaft iedereen
af. Bij het uitstappen zie ik dat ook Henneman in de wagen zat.
Dus dat was de 'bespreking'. Ik neem mij voor van niemand van dat
hele stel ook maar een woord te geloven. Oorlog is oorlog. En als
zij bij de politie zijnin oorlogstijd en ze doen met die politie
mee, dan zijn zij de vijand. En ik besluit nu ook mevrouw
Letter als verraadster te beschouwen. Iemand in nood,
onder hevige dwang, kan wat ten einde raad loslaten, niet wetende
wat hij doet. Maar mevrouw Letter speelde met de levens
van anderen. Goed, ik kan mij voorstellen, dat zij voor het leven
van haar man wil vechten, en dan iedere methode goedkeurt. Het is
haar recht. Maar dan is het even goed het recht van die anderen,
om zich te verdedigen. Rotwereld.
Henneman knippert met de ogen, bij ziet er bleek uit. Ik werd
eerst weggebracht. Nu pas voel ik de kleine pakjes, die ik van
mevrouw Letter had ontvangen. Dat nooit
meer. Ik val met de deur in huis. Ik vertel, hoe Henneman gearresteerd werd, door Holman en Scheef. Alleen vertel ik aan Letter niet, dat Scheef eerst zowat een half uur bij zijn vrouw geweest was. Ik vertel het wel later aan Drenth. Letter had een gezonde slaap. Als bakker was hij gewend vroeg naar bed te gaan en vroeg te 'rijzen', zoals hij het uitdrukte. Drenth keek heel bezorgd en zei, dat we met Letter moesten oppassen op wat we zeiden. Ik vertelde Drenth ook van mijn visite bij Van Leeuwen en dat ik overtuigd was, dat het nu wel allemaal goed zou lopen.
Letter toonde zich over de arrestatie van Henneman
helemaal niet zo bezorgd. Ik merkte, dat Drenth en ik, die er
niets mee te maken hadden en Henneman niet kenden, het ons veel
meer aantrokken. Letter vertelde dat de vrouw van Henneman
ziekelijk was, en dat Henneman daarom natuurlijk niet kon
onderduiken. 'Je zult zien, hij is er daarom ook zo weer uit,'
zei Letter. Dat gebeurde dan ook betrekkelijk snel. Alleen
vraag ik me af of Letter daaraan heeft meegewerkt.
Ik vertelde ook van mijn gesprek met dr. Van Andel. Drenth keek
mij wat fronsend aan. Maar het leek mij goed, dat Letter
wist, dat men daar gewaarschuwd was. Als hij dus per se wat moest
vertellen aan de S.D., dan kon hij beter gul zijn met de reeds
voortvluchtigen. Ik probeerde, samen met Drenth, de volgende
morgen Letter tot een conclusie te krijgen over de vraag,
hoe Henneman nou gearresteerd kon zijn, ondanks de waarschuwingen
aan zijn vrouw. Volgens Letter hoefde Henneman niet eens
gewaarschuwd te worden. Die wist sedert begin augustus, toen
Letter was gearresteerd, reeds van het gevaar, hij kwam
bijna dagelijks in de zaak bij Letter, hij wist dus ook
van de verdere gebeurtenissen. 'Ja, maar hoe weet men dan van
hem,' drongen wij aan. Letter verwarde zichzelf in zijn
woorden. Nu eens zei hij, dat Hennemans naam op de papieren moest
staan, dan weer zei hij, dat dat beslist niet het geval was en
opperde hij, dat zijn vrouw te veel en te intiem met
Scheel zou hebben gepraat. Ja, die vrouw bleef wel actief. Want reeds de volgende middag werd Letter uit de cel gehaald. Wij dachten: weer verhoor. Maar nee, hij kwam triomfantelijk terug met een grote doos snoepgoed. Wij konden geen snoep meer zien, we waren oververzadigd na die drie bezoeken van mij. Maar het mooiste kwam nog. Letter vertelde dat hij bezoek had gehad van een hem bekende wachtmeester van de marechaussee, Van Leeuwen. Die was namens zijn vrouw gekomen, zogenaamd om met Letter allerlei belastingkwesties van de zaak te bespreken, waar zijn vrouw niet uitkwam. Dat was een smoes, zei Letter, want met de belasting was alles al geregeld. Maar de reden van het bezoek was, dat hij namens mevrouw Letter voor mij kwam waarschuwen. Letter moest heel erg oppassen met mij, want ik kwam de gevangenis uit en ik liep door de stad. Dat kon nooit goed zitten. Ook de wachtmeester oordeelde zeer deskundig, dat zo iets nooit kon. Een gevangen Jood kreeg zo'n behandeling niet, dus. . . .
'Heb je hem verteld, hoe het wel zat, en heb je hem
gezegd, dat hij je vrouw voor Scheef moest waarschuwen?'
vroeg Drenth. Ik was te geschokt om nog wat te
zeggen.
'Nee, dat heb ik niet gedaan,' antwoordde Letter lijzig.
'Laat ze maar modderen, misschien weet ze meer dan ik. Soms heb
je politie nodig. Zij weet van haar broer wel hoe het bij de
politie zit.'
Nu werden we boos op Letter. Maar je kon met die man niet
eens kibbelen, want ook daartoe had hij geen verstand. In termen
van IQ gesproken, moet bij een jongen van tien jaar geweest zijn,
die Winnetou gelezen heeft.
Drenth wond zich meer en meer op. Ook, dat Letter dit
alles zo maar in de cel vertelde. Begreep hij niet, dat die Van
Leeuwen daarmee gevaar liep? Letter vond van niet, want
politie dekt elkaar wel en die Van Leeuwen sloofde zich naar
buiten erg uit om pro-Duits te doen, daarom kon hij ook zo
makkelijk deze gevangenis in. Die deden ze heus
niets.
De volgende dag kreeg Letter visite van zijn vrouw. Nu zal
hij toch wel alles over Scheef vertellen en over mijn
hulp. Maar nee hoor, Letter kwam, alweer beladen met grote
dozen terug en zei, al kauwend, dat hij zijn vrouw niet had
willen ergeren en dat het nou maar zo moest blijven.
'Heeft ze je van die Henneman verteld?' vroeg
Drenth.
'Nee, daar weet ze zeker nog niet van.'
'Maar die woont vlakbij en hij komt iedere dag toch in je zaak,'
riep ik wanhopig.
'Nou, misschien wou ze het niet aan me vertellen.'
Ik gaf het op. Mevrouw Letter kwam die weken nog meerdere
keren, ook de wachtmeester Van Leeuwen. We hadden afgesproken
Letter niets meer te vragen en als hij over zijn zaak zou
beginnen, te doen alsof we apathisch waren; gewoon doorlezen en
doorschrijven.
Letter merkte het niet eens. Hij boomde over de
verbouwing, over goede klanten, en verzocht mij, als ik weer eens
kans zag, zijn vrouw te bezoeken, allerlei berichten mee te nemen
over de verbouwing, over geldzaken, over de filialen - hij had er
geloof ik, een in Wassenaar en, dat weet ik niet meer precies,
ook een in de Focquenbrochstraat ‑ over de kinderen. Daar
zou zijn vrouw niet tegenop zien. Ik moest haar maar niet meer
over Scheef spreken, helemaal niet meer over de zaak
waarvoor hij zat. Dat maakte haar maar onrustig. En als ik die
andere dingen besprak, dan kreeg ik beslist weer lekkers mee.
Want zijn vrouw had uiteraard behalve snoep, ook vleeswaren,
boter, kaas, etc., etc. Hij gaf mij zelfs alvast een briefje
waarop dit soort aanwijzingen stonden. Ik moest het maar bij me
houden, voor het geval ik weer eens daar langs kon. Ik vroeg hem,
waarom hij dat allemaal niet tijdens het bezoek van zijn vrouw
vertelde. Dat kon niet, zei hij, want dat moest op papier. Zijn
vrouw kon dat allemaal niet onthouden en bij het bezoek kon hij
geen briefje overhandigen. Men werd verondersteld in de cel geen
potlood te hebben. Ik stak het briefje bij me. Ik had al een
gevoel, dat het te pas kon komen. Want ik begreep, dat mevrouw
Letter op een dag de S.D. ook over mijn bezoek zou
vertellen. En dan zou ik het rustig kunnen toegeven en zulk een
briefje tonen: 'Dat waren mijn boodschappen. Al het andere
is gewichtigdoenerij van mevrouw Letter om bij
Scheef in het gevlij te komen.' De Letters waren
tot mijn vijanden gaan behoren; ik moest me beschermen tegen hen,
want zij zouden er niet tegen opzien ook mij aan de S.D.
uit te leveren, zoals zij dat met de anderen hadden gedaan. Het
briefje zou inderdaad al heel spoedig te pas
komen.
In de loop van de volgende week kwam Letter weer eens
terug; ik weet niet of het een verhoor of een bezoek van zijn
vrouw was. De laatste waren nu frequenter dan de verhoren. Men
bedenke, dat er voor de andere gevangenen in die tijd geen bezoek
bestond. Soms, als grote gunst, kreeg men een of twee keer,
gedurende een lange periode, bezoek. Dat moest via de
Sachbearbeiter, de man dus, die de zaak behandelde. De gevangenis
kende geen bezoekregeling. Enfin, Letter komt, zoals
steeds, opgewekt weer terug en vergast ons met de mededeling:
'Zeg, weet u wie ik nou gezien heb? Raad je nooit.
Mejuffrouw Schokking! Die werd net als arrestante binnengebracht.
Nou, hoe hebben ze die gevonden! Of zou ze gewoon thuis
zijn gebleven?'
'Zeker een ernstig zieke echtgenoot,' spotte ik.
Letter begreep zulk soort humor niet.
'Ze is niet getrouwd,' reageerde hij.
Alleen Drenth maakte zich weer boos. Zei iets van: 'Stomme
verrajerskliek.' Ik begreep, dat de naam van deze mej. Schokking,
evenals die van Henneman, niet op de bij Letter
gevonden papieren was vermeld. Want dan zouden deze mensen al
direct begin of midden augustus moeten zijn gearresteerd. Het
staat daarom voor mij vast, dat het echtpaar Letter dit
aan de S.D. heeft verteld. Daartoe waren natuurlijk ook die
zogenaamde visites van mevrouw Letter in de gevangenis
georganiseerd. Dat er van de andere betrokkenen niemand is
gearresteerd, zal wel een gevolg zijn van het feit, dat ze allen
tijdig onderdoken toen ze van de dijkdoorbraak na de arrestatie
van Letter hoorden. Ook mej. Schokking is er overigens,
zoals ik hoorde, goed afgekomen.
Typisch was een van Letters terugkomsten. Hij ging zitten
broeden en mompelde: 'Hoe kan dat nou! Ik wist niet eens
waar ze zat.' Het betrof een ondergedoken joods meisje, Sonja
Duim, waarover hij ons al eerder wat had verteld. Hij zei, niet
te weten waar ze zat. Nu bleek ze toch gearresteerd te zijn, en
wel i.v.m. zijn zaak, want anders zou men niet op het idee zijn
gekomen haar met hem te confronteren. Na wat heen en weer gepraat
bleek, dat Letter wel een adres had genoemd, maar
dat hij had gedacht, ja, zeker had geweten, dat ze daar niet meer
was.
'Misschien had ze nog contact met je vrouw?' opperde ik, melig
van het geheel.
'Ja, dat moet wel. Ik snap het niet.' Het was best een leuk
kind.' Fini Sonja Duim. Ik vroeg me af, wie er in die zaak nog
meer gesneuveld was. Want als Henneman en Schokking niet op die
papieren stonden, wie dan wel? De namen der onderduikers die men
verzorgde? Niemand weet het, behalve de Letters. En die
praatten daarover echt niet met ons.
Ik ben, en het spijt me werkelijk, want ik ondervind bij het
opschrijven van mijn herinneringen weer de woede uit die dagen,
nog niet klaar met de Letters. Men bereide zich nog op een
en ander voor. Doch ik moet, omdat andere gebeurtenissen zich in
die tijd ook afspeelden, even Letter links laten liggen.
Hetgeen ik met opluchting en genoegen doe.
Vorige hoofdstuk Terug naar de inhoudsopgave Volgende hoofdstuk Bovenstaande tekst is copyright © 2004-2005 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.