ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945Een poging tot ontmythologisering.Deel II: Van Windekind naar WesterborkHOOFDSTUK 58 De volgende dag werd mijn vrouw in opdracht van Koch
door de Nederlandse politie opgehaald. Gelukkig heeft zij een
gezonde naïveteit; zij besefte niet welke halsmisdrijven ik aan
de lopende band had begaan en zij redeneerde met Koch en zijn
assistenten alsof er nog wat te redeneren viel.
Zij werd die dinsdagmiddag laat, nadat zij thuis in haast dat had
kunnen inpakken wat men naar Westerbork mocht meenemen en nadat
de twee oudste kinderen bij Van Zon werden gehaald, naar
de Paviljoensgracht gebracht. Even was er nog administratief
geharrewar. Mijn grootvader was nl. nergens aangemeld, kwam dus
ook niet op de lijsten van de Joodse Raad voor. Men kan zeggen,
dat hij, onwetend, bij ons ondergedoken was. Men overlegde of hij
dan niet beter naar een Joods rusthuis kon gaan, waarvan er vele
bestonden in die dagen. Nu hij niet op een 'lijst' voorkwam
vormde hij ineens een probleem. De politie moest niet te weinig
Joden meebrengen, maar ook niet te veel. Dat gaf maar 'gedonder'.
Even had mijn grootvader oren naar een rusthuis, doch al heel
gauw besloot hij bij mijn vrouw en kinderen te blijven. Hij wist,
dat een kamp voor hem het einde zou betekenen; hij vond echter
alle jaren boven dezeventig 'geschonken jaren' en hij was al
bijna 85.
Die niet-aangemelde grootvader betekende dat ik een 'onderduiker'
in huis had gehad en dat was al genoeg om als strafgeval
behandeld te worden. Veel later eerst hoorde ik, dat de Joodse
Raad in Den Haag, toen ineens deze nieuwe figuur met mijn
officiële gezin verscheen, zich tot de S.D. gewend had. Men
meldde het geval. Alweer, men wilde er geen last mee krijgen. De
S.D., de afdeling Fischer, belde Koch, die gromde, dat het bij
Weinreb al helemaal niet meer gaf en dat hij het 'ter kennis had
genomen'.
Ook zuster Colthoff werd bij ons thuis aangetroffen, eveneens
niet gemeld. Zij was nog jong en zij was inderdaad slechts
tijdelijk bij ons, om mijn vrouw te helpen met de vier kleine
kinderen, met name met de jongste, Abel, die eind oktober was
geboren en waarvoor zij eigenlijk gekomen was. Zij stelde het
voor alsof zij alleen maar net even bij ons was. Zij kon
ongemerkt vertrekken, de politie had niet begrepen dat zij bij
ons woonde. Zuster Colthoff had een warme ziel. Een hele poos
later is zij elders, ik weet niet waar, gewoon 'legaal' bij een
Joden-razzia opgepakt. Zo kwam zij ook in Westerbork. En daar het
verzorgen van kinderen haar grote liefde was, deed zij dat ook in
Westerbork. Toen een van de door haar verzorgde kinderen, een
kleuter van wie de ouders al naar Polen waren, ineens ook vanuit
Westerbork op transport moest, volgde zij een gewone menselijke
impuls en bood aan het kind te vergezellen. Je laat zo'n kind
toch niet alleen 'op transport' gaan. Stel je voor, men zei dat
de reis, omdat het geen regulaire trein betrof, wel drie dagen
duurde. Niemand weet wat er van haar geworden is. Als zij geweten
zou hebben wat 'Polen' betekende, zou zij dan ook het kind
vrijwillig hebben vergezeld? Als zij geweten zou hebben, dat na
drie reisdagen zij en het kind in Sobibor -want dat was het
intussen geworden terwijl iedereen nog over Auschwitz sprak -
gedood zouden worden, zou zij zich dan ook vrijwillig hebben
gemeld? Op zulk een vraag is moeilijk antwoord te geven, het is
een theoretische vraag. Ik heb echter het stellige gevoel dat zij
het ook dan gedaan zou hebben. Want zuster Ella Colthoff
was zo.
Die dinsdag 26 januari viel zij echter niet onder de mee te nemen
personen. Zij hielp mijn vrouw nog met inpakken, met het
verzorgen van de kinderen, en daarna vertrok zij, alsof zij
toevallig op visite was geweest.
Mijn vrouw onderging die dinsdagavond de routine van de
Paviljoensgracht. Er was natuurlijk door de Expositur niets voor
dat gezin te doen. Zij lagen er nu met tientallen anderen. Mooi
van Koch, dat hij hen niet tot strafgeval had gemaakt. Want dat
had hij zonder meer kunnen doen; aan de hand van mijn zonden en
ook aan de hand van de kennelijke overtredingen van mijn vrouw.
Het pleit voor Koch dat hij dit niet deed. Koch was, naast zijn
bezetenheid op die generaal, de naar verhouding netste kerel op
de S.D. Hij deed zijn plicht, als een robot, maar hij deed niet
méér, hij verzon er niets bij. Integendeel, met een soort
Pruisische precisie zorgde hij ervoor dat ook zijn arrestanten de
'rechten' kregen waar zij volgens zijn oude Pruisische opleiding
recht op hadden. Hij speelde het spel naar beide kanten met een
eerlijke overgave. Waar hij een harde maatregel kon vermijden,
daar liet hij het na. Maar tegelijk voerde hij stipt alle
maatregelen uit die in zijn voorschriften stonden. Het verschil
met de meeste zijner collega's lag hierin, dat hij bij dat
principiële uitvoeren der opdrachten ook naging of er geen regels
waren waardoor hij, volkomen legaal, de slachtoffers kon
bijstaan. Een moeilijk geval om te begrijpen. Ik zou hem nog goed
leren kennen, met zijn beide facetten.
In het Joods Tehuis op de Paviljoensgracht had ieder zijn eigen
zorgen. Mevrouw Weinreb was nu een der vele gevallen. Ja, dacht
men, zo is het leven. Nog pas zit je hoog te paard en nou lig je
net als wij hier op de grond. Men schonk geen aandacht aan haar.
Ik zat al een week, was in deze bliksemsnel levende tijd al
geschiedenis geworden.
Toch was er één, die anders optrad. Dat was de Opperrabbijn van
Den Haag, de heer I. Maarssen. Hij kwam die avond laat nog naar
de Paviljoensgracht; het gerucht van de arrestatie van mijn gezin
was snel verspreid. Het was nog iets bijzonders, het laatste
bijzondere in deze wereld. Zolang het gezin er nog was bestond er
nog een kans dat er geen definitieve beslissing was gevallen.
Maar als nu ook het gezin opgepakt was, dan betekende dat, dat
het helemaal uit was met Weinreb. Natuurlijk had ook de Wehrmacht
de handen van hem afgetrokken; dus, niet je ermee bemoeien, het
is besmet.
Die avond kwam ook Edersheiin naar de Paviljoensgracht. Dat deed
hij slechts heel zelden. Ook andere groten waren gekomen. Ik
hoorde later van Edersheim, dat men present wilde zijn voor het
geval Fischer of een andere 'hogere' zou komen. Doch niemand
kwam. Een heel vreemd motief somde Edersheim ook nog op voor de
komst van de Joodse Raad-top. Men vermoedde natuurlijk al heel
veel van mijn illegale contacten. Nadat men mij in het begin
daarvoor gewaarschuwd had, en gemerkt had dat ik gewoon doorging,
negeerde men het verder maar. Officieel wist men immers van
niets. En nu was men een beetje bang, dat eventueel een groep
illegalen een soort bevrijdings-stunt zou organiseren voor mijn
gezin. Daarom wilde men door zijn aanwezigheid, aan de politie en
de S.D. tonen dat men met die stunt niets te maken had. Maar die
illegalen, ach, die arme illegalen van mij, die hadden andere
zorgen!
Maarssen kwam en sprak lang met mijn vrouw. Hij zei dat zij heel
trots op mij moest zijn en dat hij zijn speciale goede wensen
meegaf. Maarssen vermoedde meer, iets meer althans, van de
achtergrond van het geheel, en hij begreep heel goed hoe hopeloos
en hoe gevaarlijk mijn geval stond. Het heeft mijn vrouw zeer
goed gedaan dat hij zo onverwacht kwam. Zij kende hem al jaren,
al van voor ons huwelijk.
De andere ochtend vertrok het transport naar Westerbork. D.w.z.,
de trein ging tot Hooghalen; het stuk tot Westerbork moest men
lopen.
Van de trein vertelde mijn vrouw vol afschuw hoe de begeleidende
Haagse politie een collecte hield onder de gevangen Joden. Zij
beweerden, dat in Westerbork toch alles werd afgepakt door de
'Moffen' en dan kon men het toch beter aan goede Nederlanders
geven. 'Wij zijn toch Hollandse jongens en wij vinden het rot
genoeg dat we dat werk moeten doen. Laat die Moffen dan niet ook
nog jullie dingen houden, bij ons blijft het tenminste in
Holland.'
En zo haalden zij geld en waardevoorwerpen op. Het erge daarbij
is, dat deze dingen in Westerbork niet werden afgepakt. En
in Westerbork betekende enig bezit soms levensbehoud. Men kon er
bij de leidende Joden gunsten mee kopen, men kon er in schaarse
tijden extra levensmiddelen mee verkrijgen. En dat wisten deze
agenten, dat wisten zij heelgoed. Maar die Joden, die voor het
eerst en voor het laatst die reis maakten wisten dat niet en
geloofden de goede Hollandse jongens. En als ze het niet
geloofden, gaven ze het toch, uit angst. Tenslotte was men
gevangene bij die agenten. Er waren geen Duitsers bij, het
transport stond onder Nederlandse politiebewaking.
Mijn vrouw gaf op niets bij zich te hebben. Zij hield het beetje
dat zij bezat liever zelf.
Bij de mars van Hooghalen naar Westerbork, ettelijke kilometers,
waarbij een enkele paard-en-wagen meereed, waar men niet veel aan
had, werd de bewaking versterkt door een paar marechaussees, die
deel uitmaakten van de kampbewaking. Een van deze kerels liep
voortdurend te vloeken, omdat de stoet niet snel genoeg opschoot.
Toen mijn vrouw hem op mijn grootvader wees, mopperde hij, doch
bond ook wat in. Vooral met die vier kleine kinderen, van drie
maanden, twintig maanden, vier en vijf jaar, was het voor mijn
vrouw een hele toer mee te komen.
In het kamp werd mijn vrouw al heel spoedig, op verzoek van Koch,
door de S.D. verhoord wegens die duizend gulden van
Sonjavsky. Die had al vrij snel, een dag of wat later, de
S.D. verteld, dat mijn vrouw zo goed als zeker het geld bij
Van Zon had gehaald, omdat hij wist dat Van Zon van
allerlei van mij bewaarde en dat ook dat koffertje dat bij hem
door Kees werd thuis gebracht toen de S.D. er net was, anders zo
goed als zeker bij Van Zon ondergebracht zou zijn. Het was
niet te vermijden geweest dat Sonjavsky, die zo vaak bij
ons thuis was, herhaaldelijk dingen opving waarvan verondersteld
werd dat de hoorder volstrekt stilzwijgen zou bewaren.
Maar mijn vrouw kan met een koppigheid die anderen wel eens de
zenuwen kan doen verliezen, volhouden van niets te weten als zij
meent dat praten derden in gevaar kan brengen. Zo heeft zij in
dit geval ieder risico op zich genomen om Van Zon te
dekken. Waarschijnlijk deed zij dat des te gemakkelijker omdat
zij dacht dat ik toch verloren was en er haar niet zoveel
aan gelegen was elders te zijn dan ik. Zij werd nog eens, omdat
het een financiële aangelegenheid betrof, door de in het kamp
aanwezige afdeling van Lippmann Rosenthal gehoord. Een jood kon
toch immers niet meer dan f 250,- hebben; de rest behoorde
bij Lippmann Rosenthal te liggen, die dan de maandelijkse
f 250,- zou verzorgen.
In het kamp was een zekere Schellekens een soort hoofdman van
Lippmann Rosenthal. Ik zou hem ook nog leren kennen. Deze
Schellekens onderzocht het hele hebben en houden van mijn vrouw.
Het lag echter binnen de toegestane limiet. Zij kreeg het terug
en de S.D. kreeg bericht dat er bij mijn vrouw niets gevonden
was. Sonjavsky is daarna nog eens extra onder druk gezet
en hij heeft toen, naar later uit zijn proces-verbaal bleek,
gezegd dat Van Zon dan maar alles moest vertellen. Ik zal
daar nog op terug moeten komen. Deze Schellekens nu, vond bij de
spullen van mijn vrouw ook een door haar geschreven dik schrift.
Dit bevatte door haar gemaakte gedichten en beschouwingen over
verschillende dingen, meest aan de hand van bepaalde
gebeurtenissen. Mijn vrouw schrijft zeer gevoelsmatig en het
sloeg blijkbaar bij Schellekens aan. Want hij bracht haar ook dat
schrift terug, vol ontzag nu, en zei: 'Bewaart u dat maar heel
goed. Dat is bijzonder waardevol.' Mijn vrouw heeft nooit meer
enige last van hem gehad. Ja, mensen zijn inderdaad
onbegrijpelijke wezens. Nu moet ik echter terugkeren naar mijn eigen
verhaal. Ik werd door Koch die maandagavond weer in de strafcel
gestopt en daar zat ik de hele dinsdag en woensdagochtend. Ik
wist weer niet, of nauwelijks van dag of nacht. Het enige
verschil met de eerste dagen was, dat ik nu af en toe in het
donker naar het brood tastte, het zachte deel ervan in het water
weekte en af en toe een paar brokken ervan tot mij nam. Vreemd
hoe je 6 of 8 tanden en kiezen uitgeslagen kunnen worden en hoe
alles vanzelf heelt. Het brandde nog in mijn mond, het deed pijn,
maar het had opgehouden te bloeden en ik kon het zachtgemaakte
brood langzaam eten. Ik besefte dat het op mijn vrouw en kinderen
wel gewroken zou worden, deze recalcitrante houding, nu ook van
mijn vrouw. Het kon me allemaal nog maar weinig schelen. Hier was
het toch voorbij. Zo'n einde moest niet te lang duren. Goed, als
de invasie nu nog net kwam, wel, ik zou dat begroeten, maar veel
hoop had ik daar niet meer op. En het gezin zou nu wel weggehaald
zijn. Ik hoopte dat ze het in Polen niet al te slecht zouden
hebben en ik durfde haast niet te hopen hen in Polen terug te
vinden. Dat leek me het zoeken van een speld in een hooiberg.
Bovendien, met mij zou het wel in de gevangenis of in Mauthausen
eindigen.
En zo ging de cel open, het schelle licht viel ineens binnen.
Holman stond voor de deur, achter hem Lemcke. Het doet
warempel goed om weer eens een bekend gezicht te zien, al is het
dan dat van Holman en Lemcke.
Holman geeft me een hand en vraagt hoe het gaat. Lemcke
staat er glimlachend bij. Wat nu weer. In ieder geval beter dan
dat wilde gedoe. Ik weifel even of ik de uitgestoken hand moet
aannemen.
'We gaan eens gezellig praten,' begon Holman. 'Ik geloof
dat we er nu wel uitkomen. Dat is voor jou ook het beste, dan ben
je van dat gedonder af. Je moet ook maar met Koch in het reine
zien te komen.'
Holman nam mij mee in de kamer, vlak bij de strafcel, waar
ik maandagavond mijn vrouw had gezien. Er stond een grote tafel
en er waren wat stoelen. Holman en Lemcke gingen aan de
ene kant zitten en ik kreeg een stoel aan de andere kant. Uit
zijn tas haalde Holman nu een stapel mappen en papieren;
ik herkende de rotdingen uit het koffertje. Als hij maar niet
daarover begon. Nu echter viste Holman uit de papieren een
afgescheurd stukje krant. Ik herkende onmiddellijk het strookje
dat ik die laatste nacht thuis van een krant had gescheurd en
waarop ik in potlood wat kladnotities had gemaakt, om voor mezelf
even in het kort de hele situatie van de beheerde gelden en van
mijn ondergedoken boeken en spullen te recapituleren. Een kladje
dat ik wel vaker maakte voor een totaal-overzicht en dat ik dan
ook direct daarop versnipperde en verbrandde. Doch die keer had
ik het werk met de koffer nog niet beëindigd; ik had dinsdagavond
verder willen gaan. Het stak mij in het hart, ik had dat strookje
volkomen vergeten. Op dat strookje stonden in kladschrift wat
afkortingen, die voor een buitenstaander nietszeggend waren.
Zonder mijn hulp of die van iemand die uit de afkortingen wel
wijs zou kunnen worden, kon geen mens er wat mee beginnen. Ik
piekerde hevig welke afkortingen ik had gebruikt en wat ik er
zoal op had gerecapituleerd. Want dit was geen code meer, dit lag
veel dichter bij een ontcijferingsmogelijkheid. Een zware
dreiging ging op mij drukken, ik voelde me alsof ik op school op
spieken betrapt was. Hoe kom je hier nu uit?
Holman bekeek het briefje nog eens rustig en zei: 'Hier
heb ik de sleutel voor de hele affaire, en je zult me echt moeten
helpen, Weinreb. Dat onschuldige papiertje heb je er bij gedaan
in de hoop dat men het over het hoofd zou zien, dat men het zou
weggooien. Maar toevallig ben ik nogal precies. Wat is dat nou,
vertel het eens.'
'Het is niets, het heeft geen verband met de rest, het is er
zeker per toeval ingekomen. Laat eens kijken.'
Holman overhandigde het mij. Snel overzag ik wat er op stond, en besefte dat het gevaarlijk kon worden. Weliswaar geen levensgevaar voor mensen, omdat het alleen over bewaarde gelden ging, waarop maximaal een aantal maanden gevangenisstraf stond; en als de betrokkenen meewerkten viel het allemaal wel mee. Maar ook dat is heel onplezierig en ik nam mij voor hard te zijn. Ik had niets meer te verliezen, ik was al alles kwijt. Winnen kon ik na dat alles ook niets meer. Zelfs al leverde ik nog een springlevende generaal, dan stond mij na het hele spel, na de Duitse blamage, toch niets anders dan de dood te wachten. Waarom dus vriendelijk zijn? Ook mijn gezin was zeker al weg, dus ook daar bestond er geen hoop meer.
'Je staat er wel van te kijken, hè Weinreb? Dat valt je
natuurlijk tegen. Je moet ook niet zo'n ezel als hulpje hebben
die met die spullen in onze handen tippelt.'
'Daar kan die man niets aan doen. Die kon toch niet ruiken dat
jullie daar net waren. Juist omdat hij van niets weet ging hij
geheel te goeder trouw naar Sonjavsky.'
'Maar hij wist wel dat die papieren belangrijk waren en dat zij
het huis uit moesten. Hij had ze beter meteen kunnen vernietigen.
Of mocht dat niet? Waarom niet? Omdat er toch een belangrijke
code in zit? Toe nou man, werk nu eens mee.'
'Ik zie niet in waarom. Ik ga er toch aan. Waarom zou ik
dan?'
'Je hebt gelijk. Jou kan geen mens meer helpen. Ik wil je niets
voorspiegelen. Maar het kan van belang zijn, hoe je gaat.'
En na mij een poosje te hebben aangekeken:
'Weinreb, het gaat hier niet om mensen, het gaat hier om geld.
Want dat heb ik al begrepen. Ik snap wel wat van dat kladje. Als
je nou op dat punt meewerkt dan doe je er niemand kwaad mee en ik
denk dat we er dan wel voor kunnen zorgen dat je laatste dagen
nog meevallen.'
Er kwam een heel ander verzet over mij nu. Wat heeft die kerel
over mijn laatste dagen te praten.
'Ik leef misschien langer dan jij,' flapte ik er ineens uit. 'Een
mens weet nooit wat er nog komen kan.'
'Je ziet er ook uit alsof je nog niet helemaal zeker bent dat je
dagen geteld zijn. Waar berust dat op?'
'Nergens op. Ik heb alleen steeds het gevoel dat ik jullie
allemaal overleef.'
Lemcke zat er wat dom bij. Zolang niet de taal van het
Grossdeutsche Reich werd gesproken, deden de Duitsers
verongelijkt. Zij deden ook geen moeite om een andere taal te
leren. Zeker niet Nederlands.
Holman had het papiertje weer teruggenomen en gaf het mij
nu weer, zijn vinger op een bepaalde plaats houdende.
'Kijk eens Weinreb, wat staat er bijvoorbeeld nou daar.'
Ik keek en er kwam weer een steek. Ik had zoëven blijkbaar over
die plaats heengekeken. Daar stond warempel, zij het dan in snel
en niet al te leesbaar kladschrift, maar voor iemand die er voor
ging zitten, en vooral voor iemand die al een beetje van mij wist
en combineren kon, toch weer niet al te moeilijk ontcijferbaar:
W Zeeh 30
Ja, als men het stenogram kende en het verhaal van Wit,
dan was het geen al te grote detectiveprestatie om hiervan te
maken: 'Wit Zeehoeve 30.000 gulden.'
En als dat in een rij van dergelijke krabbels stond, was het ook
weer niet al te moeilijk om te veronderstellen, dat het lijstje
een soort financiële opstelling bevatte, en dat de getallen die
op bijna iedere regel stonden, een afronding op duizenden
inhielden, zoals men dat wel meer bij vluchtige overzichten deed.
Nu begreep ik ook, hoe Holman wist dat het hier om
financiële kwesties ging. Ik maakte mij verwijten, dat ik die
avond of liever gezegd die nacht van de 18de op de 19de januari,
onderaan een groep ook deze krabbel had gezet. Het ging om
andermans geld, waarvoor ik in zekere zin verantwoordelijk was.
En ik had dit geval bij de andere gevoegd, meer om een totaal
beeld van mijn engagementen te hebben, dan dat dit geval met de
andere vergelijkbaar was. Maar, ach wat verwijten; wat kon ik
eraan doen. Zonder dat stenogram, dat er later bijgedaan was, zou
nooit iemand uit dat lijstje wijs hebben kunnen worden.
Wit zat vast door zijn eigen pure domheid en egoïsme. En
laat Holman nu maar weten dat het financiële zaken
betreft. Des te beter. Dan zoeken zij geen mensen. En meer vinden
ze toch niet als ik niets zeg.
Holman duwde het lijstje echter weer onder mijn neus, zijn
vinger nu op een andere plaats. Daar stond, niet eens zo moeilijk
leesbaar
Paul 7 sch en dat stond er verderop nog eens, t.w.
Paul 6 leen
Hij keek mij triomfantelijk aan. 'Paul heet toevallig ook
Sonjavsky. En zou dat 'sch' niet schilderijen kunnen
betekenen? Die man doet toch in schilderijen?'
'Goed,' dacht ik, 'des te beter. Werpen jullie je nou maar op
deze zaken. Dat betekent rust voor de generaal, dat 'betekent
afleiding, tijdwinst. Daar kan ik misschien nog een hele poos mee
spelen. Wit en Sonjavsky zaten toch al. Ze kunnen
beter voor ondergedoken geld en waarden zitten, dan voor illegale
praktijken met lijsten, onderduikers, generaals.
Doch laat ik eerst het hele lijstje, zoals het was en zoals het
zich, omdat het zo belangrijk werd voor mijn verdere lot, in mijn
geheugen prentte, weergeven. Ik had het op de witte ruimte bij de
vouw tussen twee bladen van een krant neergeklad, het stuk wat
klein gemaakt om het gemakkelijk te kunnen versnipperen of
verbranden. Het was een hoek dus, van twee bladen. Het zag er als
volgt uit: (met dat verschil dan dat ik het hier wat leesbaarder
doe dan op dat strookje stond, en daar, door het grauwe potlood
op het wat grauwe oorlogspapier nog moeilijker herkenbaar was.
Met een loep echter en met wat inspanning, was er zeker wel wat
van te maken).
Vg.
Tull 20
MS 20 (+5K+4SU)
Dirk 10 (+pap L)
Paul 7 sch
Eff Th 25
W Zeeh 30
eg.
RC 20
LV 2
CP 3
Duif 5 (+pap)
Paul 6 leen
Tine meub E
W bur
Syn boek 1
vdM id 15
Arn div
Wl.
vZ 15 (+10 Kp) Het stuk was in werkelijkheid kleiner, vooral
smaller. En het grauw van de letters in potlood en van het papier
maakten het onopvallend.
Onder vg, dat 'vreemd geld' betekende, ressorteerden de bedragen
die aan personen behoorden, die via anderen met mij contact
hadden gehad, een deel daarvan was al in effecten of andere
waarden belegd. Onder eg, dat 'eigen geld' betekende, vielen de
bedragen van personen, die direct aan mij geld ter hand hadden
gesteld dat hun persoonlijk toebehoorde. Ik noemde het echter
voornamelijk eg omdat er ook mijn bezittingen onder waren. Zo
betekende LV, Lex Vink, die tweeduizend gulden van mij had
en CP was drs. Cees Postma, een vriend, die drieduizend gulden
van ons had. Verder was Tine meub. E., zuster Tine Ooms, die de
vroegere woning van mijn broer Ed had gehuurd en die, in overleg
met mij, zijn meubels met zich had laten mee-evacueren. Dan
betekende vdM id 15, dat mevrouw Y.d. Meer boeken van mij in
bewaring had en bovendien nog geld van anderen. Ook Arnold
had boeken en allerlei kleinere dingen uit huis. W bur
hield in dat bij Wit een mooi bureau stond, ook van mijn
ouders nog, dat niet met zuster Tine was meegegaan, doch dat
gebruikt kon worden op het economisch adviesbureau bij
Wit. Tenslotte betekende Syn boek 1 nog dat de boekhandel
Synthese in Den Haag wat boeken van mij in bewaring had en nog
duizend gulden. Van mij waren dus alleen het geld bij Vink
en Postma, de meubels bij zuster Tine, het bureau bij Wit
en tenslotte de boeken.
De S.D. wist dus al wat W Zeeh betekende en begreep dat
Paul, Sonjavsky moest zijn. En, men begreep dat het
lijstje geldkwesties betrof.
Onder WL verstond ik Weinreb-Lijst, en daar stond dan vZ
onder, hetgeen dus Van Zon was, die vijftienduizend gulden
van de lijstgelden bezat. De +10 betekende dat daar ook nog tien
mille van iemand anders lag, van een zekere Kupferschmidt, en dat
dit dus geen gewoon lijstgeld was, hoewel het met Sperren te
maken had.
De andere afkortingen, laat ik ze nu dan maar allemaal noemen,
waren Tull. (Tulling), MS (drs. M. J. Schut), Dirk (Dirk
Eekhout), Eff Th (Effecten Thysse), RC (mr. S. J. Roest
Crollius), Duif (Duivens). Na deze noodgedwongen wat saaie opsomming, wil ik
weer tot de zaak terugkeren.
Holman straalde van de triomf van zijn vondst. Ik
sputterde tegen het lot, dat, ondanks alle voorzorgen niet alleen
dat koffertje bij de S.D. deed belanden, doch ook het geheel
onnodige stenogrambloc van Kerz en dit onaanzienlijke gekreukte
kladje, dat zonder dat stenogrambloc even stom was gebleven als
al die noteringen in code. En door het gesputter heen was er ook
een zekere genoegdoening dat de S.D. op deze dingen afvloog. Het
betrof hier geld, geen mensen. En voorzover er mensen aan
verbonden waren, kon hun niet zo heel veel gebeuren. Dit alles
leidde wat af van de generaal, en wie weet hoe lang ik hiermee
niet met de S.D. zou kunnen spelen. Tijdwinst, de laatste
seconde. Alles was nog niet verloren. Tegenover Holmans triomf stelde ik dan ook heel laconiek mijn felicitaties.
'Heel flink, Holman. Als ik eens een detectivebureau open
krijg jij er een mooie positie. Pluis het nu maar verder uit. Als
je goed geraden hebt zal ik het wel toegeven.'
Ik hield de toon met opzet wat luchtig, zoals van jongens onder
elkaar. Iets waarschuwde mij: vooral met Holman niet
stroef worden, niet formeel worden. Hij heeft niet veel interesse
in de generaal. Die kan mij tegenover Koch nog heel nuttig zijn.
En, er was iets in Holman wat mij zei: 'Die vent is de
kwaadste nog niet. Hij is heel intelligent, ik moet alleen zien
de juiste snaar te treffen.' Bovendien was er in Holman
tegenover mij ook een zekere gêne, alsof hij het tegenover mij
niet goed hebben kon dat hij bij de S.D. zat.
'Nou niet flauw doen. Je ziet, ik heb het door. Die hele koffer
bevat financiële gegevens. Boter en eieren zijn geen
statistiekposten, het is alles camouflage. Als ik het je zeggen
mag, Weinreb, zit daar de hele financiële toestand van het
Jodendom in. Het is de centrale administratie van alle verborgen
gelden. Ze hebben het jou als econoom toevertrouwd. Het gaat hier
om miljarden!'
'Nou doe je gek. Niet goed geraden. Straks komt de generaal er
nog bij.'
'Ik weet het niet meer. Ik begin nu toch ook te geloven, dat jij
een veel belangrijker figuur bent dan je je voordoet. Als die
cijfertjes op je klad al duizenden guldens blijken te zijn, in
totaal toch al een 1½ tot 2 ton, dan zijn het in die mappen ook
allemaal afrondingen. Dan kom ik al zo tot honderden
miljoenen.'
'Nee, dat is dus niet zo.' Ik wist niet of ik hem snel moest afremmen of dat ik hem nog een poosje in de richting der miljarden moest laten zoeken. Dat betekende een lang onderzoek en dus lang uitstel. Ik werd daarom wat voorzichtiger met het loochenen.
'Weinreb, ik ben niet gek. Die lijst was misschien juist
camouflage om enorme kapitalen aan ons te onttrekken. Dat zijn
geen exportcijfers. En als ze het zijn, dan betekent het alleen
maar dat je met die cijfers een code moet kunnen vinden en dat
alles wat er achter staat en wat jij aan statistische
berekeningen toeschrijft, over miljoenen en nog eens miljoenen
gaat. Want dat kan niet anders. Er zit geen regelmaat in van een
berekening. Dat zeiden ze op de decoderingsafdeling en die weten
het. Het gaat hier om enorme vermogens. Misschien zelfs niet eens
alleen Joodse. En misschien niet eens alleen Nederlandse.'
'Als je dus in een verkeerde richting wilt blijven zoeken, moet
je maar zo doorgaan,' verdedigde ik mij zwak. 'Laat Koch zijn
generaal hebben en Holman zijn miljarden,' dacht ik.
Beiden zijn blijkbaar zwaar door mij geïmponeerd. Maar ik zal het
met Holman moeilijker hebben. Die zal heus niet met mij
blijven discussiëren op de lichte toon van nu. Die zal resultaten
willen zien en die zal ik hem om diverse redenen niet geven.
Helpen zal het mij niet, als ik meewerk. Integendeel, des te
sneller is mijn zaak beëindigd. Ik zal meewerken waar hij al wat
gevonden heeft. Daar zal ik ze dol maken met details. Ik zal ze
tot perfectionist opvoeden, ze zullen zich moeten wentelen in
peuterwerk. Dat zal de lijn moeten zijn. 'Ik kan nu niet mijn tijd verliezen met zelf te gaan
puzzelen als jij hier tegenover me zit en alles weet. Luister,
als je meehelpt en we vinden echt al dat geld, wie weet, of er
dan niet toch nog wat voor je te doen is.'
En, alsof hij het ineens zag: 'Nou begrijp ik jouw goede
stemming. Je voelt je met al die wetenschap natuurlijk ontzettend
sterk.'
'Nou, ik zou haast willen dat het zo was. Maar jammer genoeg heb
ik geen generaal en geen miljarden.'
'Je zegt het niet erg overtuigend. Dat voel je zelf ook wel aan.
Ik ga zelfs in die generaal geloven. Jongens, hier zit veel en
veel meer achter. Ik zal het melden, tot aan de hoogste instantie
toe.'
Natuurlijk, het mysterie was er. Hoe heb je anders gedurende
zoveel maanden een lijst, een Sperre, zijn er vele honderden bij
betrokken, praat men over honderden onderduikers. Natuurlijk
denkt men dan snel aan andere krachten. En deze lieden denken
dan, als zij sentimenteel zijn als Koch, aan hoge militairen en
aan hoogverraad, en als zij nuchtere Hollanders zijn als
Holman, aan miljarden, aan grote financiële machten. Het
zit er natuurlijk in, alles ging toch reeds de hele tijd met hoge
titels' en grote getallen. Daar zit ik nu aan vast. In
Holman heb ik door die papieren, die zo toevallig in zijn
handen gekomen zijn een tweede Koch gekregen, een tweede
generaal, een financiële nu.
Holman was in de papieren gaan bladeren. Keek bevredigd,
knikte af en toe.
'Daar staat dan achter 'bloembollen', export oktober 1932, het
getal dat best de echte export kan zijn, er staat ook boven de
kolom, 'in miljoenen guldens'; maar dan staat daar weer achter
een B en een R en een S, goed, mag Joost weten wat dat is. Maar
dan staat er ook nog 122. Ik wil niet zeggen dat dat ook 122
miljoen guldens moet zijn. Doch gezien dat vodje waarop alles in
duizenden guldens staat, is dat voor mij vast en zeker 122.000
gulden. Je kunt me een heleboel vertellen, Weinreb, en je praat
goed, dat moet ik zeggen, maar mij maak je niet wijs dat die
cijfers op dat blad niet allemaal bedragen in duizenden guldens
voorstellen. En dan weer cijfers, daar weer naast. Dat zijn toch
geen guldens, heus niet jongen, daar doe jij al die moeite niet
voor. Nou, als ik zo vluchtig kijk, zijn er, alleen al in dit ene
mapje, ver over de duizend van zulke coderegels. Neem dat per
regel gemiddeld een halve ton geregistreerd is, het is
waarschijnlijk meer, nou dan ben ik al een eind over de vijftig
miljoen heen. Die W Zeeh zal daar ook wel bij voorkomen,
met andere letters misschien, maar die 30 zie ik er ook staan.
Ook 34 en 126 en weet ik al niet. De Nederlandse Joden zijn rijk,
ze hebben natuurlijk een hoop achterovergedrukt van wat ze hadden
moeten afgeven. En wie weet, heb je daar ook nog de vermogens van
Duitse en Belgische Joden. Die bloembollen en kaas en eieren, dat
is de camouflage; of althans een aanduiding voor welke code je
moet gebruiken. Jij bent een gewiekste vent, Weinreb, jij bent
een heel heldere jongen, daarin sta ik volledig achter Koch. In
dat koffertje zit een geheim van minstens een miljard. Waar of
niet?'
'Ik zie dat tegenspreken weinig helpt. Je kunt het krijgen zoals
je wilt. Maar hoewel dus de schijn weer sterk tegen mij is, het
is niet waar.'
'Wordt niet geaccepteerd. Zullen we dus met het ontcijferen
beginnen? Als we je overdragen aan een andere instantie, dan gaat
het je heel wat slechter. En om de waarheid te zeggen, wij houden
zo'n grote zaak liever zelf. Ik zit ook liever hier aan die zaken
te dokteren dan dat ik naar de Eis und Schnee van Stalingrad ga.
Als jij mij helpt, help ik jou. Wees nou reëel, man. Je bezit
twee enorm machtige wapens. Speel ze uit, die officieren en die
miljoenen. Voor geld is van alles te doen. Zelfs je vrijheid zou
je ermee kunnen kopen. En ik ben er zeker van dat jij die centen
niet in bankpapier hebt laten liggen, dat je aandelen, goud,
diamanten, kunstvoorwerpen, postzegels, tapijten, en weet ik wat
nog meer, ervoor gekocht hebt en dat dat allemaal bewaard is. Die
letters geven natuurlijk aan, waar ze bewaard worden. Man, als
dat los komt schuiven ze jou naar Zwitserland af. Zo'n zaak
hebben ze nog nooit in Nederland gehad en zo'n zaak krijgen ze
nooit meer.'
Het is moeilijk te beschrijven hoe je je voelt in zulk een
situatie. Misschien voelt men zich zo als men iemand die alleen
Chinees kent moet uitleggen, in het Nederlands of Engels of
Duits, dat over een uur een bom gaat ontploffen. Of nog erger,
men moet hem iets over Kant of Calvijn vertellen. Het was
hopeloos. En ik kon mij Holmans gedachtengang goed
voorstellen; zo gek was dat nog niet. Het had zo kunnen zijn.
Zoals ik ook echt een generaal met komplot en al had
kunnen hebben. Maar als je ze dan beide niet hebt en je kunt
zelfs geen surrogaat bieden, dan voel je je echt wel wanhopig.
Holman bladerde verder en verder, raadpleegde blijkbaar
ook aantekeningen die hij in een blocnote had gemaakt.
'Kijk, daar heb je dan een hele rij met onbestaanbare
statistieken. Wat is dat, ook duizenden guldens, of miljoenen?
Want gewoon guldens kan niet; allemaal nu met decimalen, 2.024 en
2.115 en 2.600 en dan weer 1.017 en 1.085 en 3.100 en zo. Dat kan
niet, zeggen ze op onze expertafdeling. In die jaren is nooit
voor zulke bedragen naar die landen geëxporteerd. Dat moet een
code zijn. Ze vinden ook dat steeds terugkomen van die getallen
onder de 10, meestal getallen tussen 1 en 5, ongeloofwaardig voor
een statistiek. Dat moeten dus andere dingen zijn. Dat kunnen dus
echt code-aanduidingen zijn, van groepen bijvoorbeeld. Maar die
andere getallen weer, dat zijn natuurlijk weer guldens. Zo heb je
hier 27.116 en 101.812 en 124,212; dat zijn de guldens. Hoe dan
ook, namen als kaas en Rhodesië en Hongkong en bloembollen zijn
camouflage. Jij bent de enige die het ontcijferen kan. Vooruit
dus, we verliezen maar tijd. Ik hoop, dat je inziet dat we het
spoor hebben. Het is de kans van je leven.'
Holman keek mij vol hoop aan. In zijn ogen schitterde
echter ook dat vreemde, dat krankzinnige. Deze man was
intelligent en gek. Niet gek genoeg voor een gesticht, maar wel
voor de politie, met name voor een apparaat als de S.D. Daar zijn
zulke mensen vaak te vinden in zulke tijden. Van al de mij
bekende S.D.-ers was het grootste deel eigenlijk 'gek'. Men zegt:
'Met dieven vangt men dieven.' In een bezettingstijd vangt men
met zulke gekken de avonturiers van de andere kant. En o wee, als
je buiten hun perken valt, dan krijg je dat onderhoud met een
Chinees in het Engels en je verstaat elkaar niet. Holman
zocht in mij heel iets anders dan ik was en ik zag hoe moeilijk
het zou zijn hem iets te vertellen van mijn beweegredenen. Hij
zag in mij de grote illegale financier, het brein, dat de
ondergedoken vermogens beheerde; en in feite was dat maar een
pietluttig deel van mijn bezigheden, een soort armzalig restantje
van vroegere adviseurswerkzaamheden. Hij vermoedde in mij ook een
complotteur op politiek gebied, terwijl politiek mij even koud
liet als geld. Beide gebieden beschouwde ik als een soort dom
gezelschapsspel, een uitdrukking van cultuurloosheid. Mensen met
cultuur hadden volgens mij tijd
noch zin voor zulke spelletjes. Ik was niets anders dan een door
het lot geschoven mens, die moeilijk kon wegkijken als een ander
dreigde te verdrinken en die daardoor tenslotte tot hiertoe
geschoven was.
'Heus, ik heb alleen wat vervolgde, mij verder meestal onbekende
Joden trachten te helpen. Dat is de hele zaak. En die cijfers en
letters hier zijn niets anders dan gegevens van vroeger, nu
waardeloos, over hun namen en oude adressen. Ik heb ook Joden
helpen onderduiken en hier is een soort boekhouding van de
bestede gelden. Om later verantwoording af te leggen hoe
ze besteed zijn; want het is niet mijn geld. Het is het geld dat
ik geïncasseerd heb voor de lijst. Dat is alles. Als jeer meer
achter zoekt, dan is het verloren moeite. Ik heb niets aan geld
te bieden dat mij vrij zou kunnen kopen, evenmin als er iemand is
die een machtspositie bezit waardoor ik vrij kan komen. Ik heb
gedaan wat ik kon, als je me niet gelooft, dan is dat heel
beroerd voor mij, maar ik kan het nu eenmaal niet
veranderen.'
'Was redet der Kerl so viel, Holman. Soll ich ihn mal
vornehmen?'
Lemcke verveelde zich zichtbaar. Hij stond op, liep op mij af en
gaf me zonder meer een slag in het gezicht.
'Und jetzt gleich gescheites reden. Und nur deutsch, nicht mehr
dieses blöde holländisch. Sie sprechen ausgezeichnet deutsch und
Sie sollten so viel Anstand haben in meiner Gegenwart keine
andere Sprache zu schwatzen.'
Holman, die eerst nog tekenen gaf dat hij het geheel
sussen wilde, werd door de slag, die ineens weer bloed uit mijn
neus deed vloeien, tot een soort razernij gebracht.
Waarschijnlijk maakte mijn laatste poging de proporties van de
zaak duidelijk te stellen, hem even wanhopig. Hij voelde dat we
in een kringetje bleven ronddraaien. Hij stond nu naast mij, trok
mij uit de stoel.
'Lemcke heeft gelijk. Nou praten, en meteen alles. We hebben geen
tijd.' Lemcke liep tegen me op en duwde mij met zijn handen en de zwaarte van zijn lichaam over de tafel heen. Toen begon hij met de vuisten op mij te timmeren. Blijkbaar hoort bij zoiets krijgsgeschreeuw, want hij stootte allerlei geluiden uit, zo in de zin van: 'Da-da-da, hee-hee, dzju.'
Dat wond Holman weer op, die zich ook over de tafel wierp.
Op een bepaald moment rolden we alle drie met de tafel om. Het
werd een kluwen op de grond, waarbij blijkbaar Holman en
Lemcke ook elkaar raakten met hun wilde slagen. Ik lag een moment
terzijde en zag die twee over elkaar rollen en verbijsterd
kijken.
Ik krabbelde op. Doch nu wierpen zij zich weer op mij en weer
rolden we alle drie over de grond. Ik moet zeggen, dat ik weinig
klappen ontving, dat het erg veel geschreeuw en weinig wol was.
Het geheel wekte bij mij weer die komieke indruk, die het slaan
op deze wijze steeds op mij maakt. Ik had wat stompen in het
gezicht ontvangen na de slag van Lemcke, en ook nog wat stompen
op de borst en in de rug. Het leek wel of zij stoom afbliezen,
dat zij iets kwijt moesten. Echt een stuk uit het
gekkenhuis.
Lemcke was het eerst weer 'bij'. Hij maakte zijn verwarde haren
in orde en zei heel laconiek:
'So, und jetzt reden Sie vernünftig. Ich muss gehen.'
Holman trok de tafel overeind, ook wat omgevallen stoelen,
raapte mijn bril op en zei:
'Nou, die bril houdt het wel uit.' En tegen Lemcke: 'Geh nur, ich
mache das schon allein.'
Typisch was, dat Holman geheel buiten adem was, terwijl ik
er al weer rustig bij zat. Ik had ook geen krijgszang geuit; dat
schijnt erg op te winden en de adem te benemen.
Ik voelde dat ik aan Holman iets moest bieden. Anders liep
het beslist verkeerd. Er moest een afleiding komen, die ook wat
rust voor mij zou brengen. Tenslotte zaten ze nu te staren op dat
krantestrookje met afkortingen en in die mappen met letters en
cijfers. Ik moest wel wat bieden. Bij dit alles was ik geheel helder. Snel overlegde ik welke afleidingskluif ik ze zou toewerpen. Het mocht voor mensen geen moeilijkheden opleveren. Ik besloot dat het het minst gevaarlijk zou zijn, als ik ze bezighield met het stukje krant. Daar kon ik niet meer onderuit. Zij wisten dat het hier om geld ging, dat de cijfers duizenden guldens betekenden, en dat het afkortingen van namen of voornamen betrof. Van die papieren kon ik blijven volhouden dat ik het niet wist, of wat dan ook. Want dáár betrof het mensen voor wie praten direct levensgevaar betekende. Dat waren vogelvrij verklaarde Joden waarop vrije jacht bestond. Iedere naam die medegedeeld werd kon een doodvonnis inhouden voor die persoon.
De namen in afkortingen betroffen Nederlandse Ariërs, die Joods
geld in bewaring hadden. Ik vertelde al, dat de straffen hiervoor
varieerden van nihil, als men het geld meteen afgaf, tot een
aantal maanden als men dat niet deed of anderszins het niet goed
trof met de Duitsers. Dat was dus het ergste. Tevens wist ik dat
deze mensen via Monasch een berichtje zouden krijgen van mijn
arrestatie. Dan waren zij gewaarschuwd. Wilden zij tijdelijk
ergens logeren - het waren Ariërs, die vrije beweging hadden, -
dan konden zij dat doen. Wilden zij het niet en het risico
afwachten, wat ik van sommigen wel veronderstelde, wel, dan
betaalden zij ervoor. Jammer, heel erg jammer. Ik vergeleek het
echter met het natte pak plus eventuele verkoudheid die iemand
oploopt doordat hij een drenkeling naspringt om hem uit het water
te halen.
Ik hoopte natuurlijk dat de Ariërs van het krantestrookje toch
waren weggegaan. Vooral, omdat het wel bekend zou zijn, dat
Wit vrijdag was gearresteerd, dat men Berlin zocht,
dat mijn gezin was doorgestuurd naar Westerbork. Monasch had mij
beloofd zeer alert te zijn en de mensen die bij mijn bezigheden
betrokken waren van de ontwikkelingen op de hoogte te houden. Met
zijn koeriers-apparaat en zijn eigen onbelemmerde
bewegingsvrijheid kon hij veel doen. Achteraf bleek mij, dat hij
zijn plicht ook nauwkeurig heeft gedaan. Alleen merkte ook hij,
dat de mensen het thuisblijven en het eventuele tribuut betalen
verkozen boven het vluchten en het daarbij verliezen van
werkkring, misschien ook van woning, vermogen, etc. Men wist dat
de straffen niet, zo heel zwaar waren voor deze
overtredingen.
Ik moest iets van dat lijstje openbaren waardoor een nieuw
alarm zou volgen voor de rest, die dan zeker
veiligheidsmaatregelen zou nemen als zij dat nog wilden. En de
persoon die ik noemde moest grote kans hebben meteen weer vrij
gelaten te worden. Het moest iemand zijn die bij geen ander
illegaal werk was betrokken, iemand die bij de Duitsers een goede
indruk zou maken en wiens omstandigheden zo waren dat de Duitsers
het als een soort 'fatsoen' zouden zien deze persoon verder
ongemoeid te laten. De naam Tulling speelde mij daarbij door het
hoofd.
Tulling was procuratiehouder bij de Rotterdamse Bank in
Rotterdam; eerst was bij hoofdboekhouder. Het was een
vriendelijke man. Wij kenden hem, doordat hij vroeger iedere dag
van Scheveningen, waar hij een huis had en woonde, naar Rotterdam
reisde, met dezelfde forensentrein als waarmee mijn vrouw,
destijds nog meisje, naar haar kantoor in Rotterdam ging. Zij
bracht de relatie om zo te zeggen in het huwelijk mee. Van
Tulling vertelde men dat hij in de crisisjaren, toen Woltersom -
ik meen dat hij toen een der directeuren van de Rotterdamse Bank
was -rigoureuze ontslagen van personeel wilde doorvoeren, zich
verzet had deze ontslagen in zijn afdeling te accepteren of
althans ze aan de betrokkenen door te geven. Tulling werd toen
gestraft met overplaatsing naar een onbelangrijke afdeling, met
geen uitzicht op promotie. Ik geloof dat hij 'onder de grond'
ging, naar de safes.
Ik leerde hem en zijn gezin dus pas kennen na mijn huwelijk in
'36. Mijn vrouw had mij al eerder van zijn drama verteld. Het
gezin had twee jongens, Jan en Walter. Jan was, door een defect
blijkbaar tijdens de baring, een vreemde jongen gebleven.
Intelligent, maar uiterst moeilijk. Eigenlijk onbruikbaar voor de
maatschappij. Maar een brave, hartelijke jongen. De ouders waren
keurige mensen, buiten iedere politiek staande, bekend als
rustige, brave burgers, types die de Duitsers beslist niet zouden
prikkelen. Vink was ook hun huisarts.
Mijn redenering was, dat zulk een gezin grote kans liep door de
Duitsers ontzien te worden; het was echt een probleemgezin. Het
zou een nette, passieve indruk maken, men zou de situatie kunnen
zien. Vink zou, eventueel met zijn Duitse relaties, dat
alles nog kunnen benadrukken. En, het zou voor de andere
'bewaarders' een dringend alarm betekenen. Via Vink zou
wel heel snel wereldkundig worden dat het mis was voor de
'bewaarders via Weinreb'.
Toch wilde ik dit geval niet via Holman alleen spelen.
Koch was zijn chef en ik zou hem, met zijn sentimentele aard,
wellicht kunnen overhalen dat hij van Tulling wel het verborgen
geld in ontvangst nam, doch dat hij het gezin verder ongemoeid
zou laten. Tulling had ook boeken van mij in bewaring. Dat was
echter niet op het strookje vermeld. Zou Tulling daarmede zelf
voor de dag komen, dan zou ik het bevestigen; zo niet, dan bleven
de boeken, onaangeroerd. Ze bleven onaangeroerd.
Ik wendde mij nu tot Holman en zei, dat ik inderdaad
inzag, dat het zo niet verder ging. Ik was bereid iets te gaan
vertellen, doch ik verzocht dit aan Koch te mogen doen. Motief:
ik wilde Koch niet passeren.
Holman kon dat aanvoelen. Het succes was in ieder geval
door hem tot stand gekomen.
Zo liepen wij dan naar Windekind. Weer door Scheveningen. Vanuit
de Stevinstraat keek ik de Hasseltsestraat in. Holman
begreep het.
'Je vrouw en kinderen zijn in Westerbork. Met het gewone
transport. Ze zijn gisteren gehaald.'
'Blijven ze voorlopig in Westerbork?'
'Hebben wij niets over te zeggen.'
Hij bedacht zich en voegde er snel aan toe:
'Als je volledig meewerkt zullen we ervoor zorgen dat ze er
blijven.'
Natuurlijk geloofde ik het niet, na de eerste spontane bekentenis
van onvermogen. 'Mooie beloften kosten je niets,' dacht ik.
Verder sprak Holman alleen maar over de verborgen
schatten. Hij hield zich erg goed en vroeg niet wat ik aan Koch
dacht mee te delen. Ik probeerde hem nog aan het verstand te
brengen dat er geen verborgen miljoenen waren. Het had echter
dezelfde uitwerking als mijn ontkenningen van het bestaan van
generaals. Het verstijfde de ander.
Koch ontving ons vriendelijk; vooral nadat hij van Holman,
die samen met mij de kamer betrad, vernam dat ik bereid was te
spreken. Ik kreeg een goede stoel, met leuning en Koch vroeg of
ik misschien trek had in 'Kuchen mit Sahne'. Er kwamen twee mooie
gebakjes met koffie. Letterlijk de 'süsse Weg'.
Ik vertelde nu, dat ik inzag dat verdere verstijving mijnerzijds
zinloos was, maar dat ik alleen bereid was mee te werken als mij
toegezegd werd dat mensen ongemoeid zouden worden gelaten als zij
niets anders hadden gedaan dan geld voor mij bewaren.
Holman legde de vragend kijkende Koch uit, dat het over
het krantestrookje en de papieren ging, die allemaal over geld en
waardevoorwerpen handelden, over honderden miljoenen. 'Eine ganz
grosse Sache.'
Koch was wat teleurgesteld. Hij had op de generaal gehoopt.
Holman stelde hem gerust. 'Von dem Einen kommt das
Andere,' zei hij, in niet goed Duits.
Nu knikte Koch, nog steeds wat onzeker en legde uit, dat hij, als
de mensen alleen te goeder trouw geld in bewaring hadden gehad en
als zij het prompt afgaven, kon beloven dat zij 'jedenfalls so
bald wie möglich' weer vrij zouden zijn. Hij wees op het geval
Wit. Ook die zou al maandag vrij zijn geweest, als hij
niet zichzelf in de knoop had gepraat met al die gecompliceerde
zaken, waarbij dan de dertigduizend gulden van mij door hem nog
geloochend werden. 'Der Kerl will das Geld nun natürlich selber
behalten und es benutzen sobald er frei ist. Dann kann er aber
lange warten. Erst das Geld her und dann erst wird über
Freilassung geredet.'
Ik zag het voor Wit nu toch echt zwart in. En ik begreep
dat als ik nu zei dat Wit toch géén geld van mij had
gehad, Koch weer op mij boos zou worden en op het strookje zou
wijzen dat toch objectief was en niet loog. Wit figureerde
daar onder de geldbewaarders.
Nu begon ik voorzichtig aan Koch het gezin te schilderen, nog
zonder een naam te noemen. Ik benadrukte het zielige. En ik zei,
dat als ik zag dat Koch deze mensen ongemoeid zou laten ik bereid
zou zijn ook andere gelden aan de S.D. over te dragen, stuk voor
stuk. 'Das Geld und die anderen Sachen sind mir egal. Ich will
aber nicht das einem Menschen etwas zu Leide wird getan. Wenn Sie
mir das versprechen und ich höre es auch von den Betreffenden,
nämlich dass ihnen nichts passiert ist, dann können wir diese
Liste abhandeln.'
Koch keek nu toch wat bedenkelijk. En dat gaf mij het gevoel dat
hij nu eerlijk wilde zijn en geen politietrucs wilde gebruiken.
Holman viel even in de rede en vroeg of ik ook de mappen
van plan was af te handelen. Ik zei, dat het samenhing en dat er
niet meer geld was dan op het lijstje stond gerecapituleerd.
Holman haalde de schouders op; hij geloofde dat niet.
'Maar dat zien we dan wel; ga je gang maar.'
Koch liet zich het Hollandse gesprek vertalen. Hij vroeg of deze
'arme kranke Leute' ook von Schumann kenden. Ik schrok ervan en
legde nogmaals uit dat zij alleen maar het geld dat ik voor von
Schumann incasseerde - om Koch niet te irriteren liet ik zijn
overtuiging maar gelden - voor mij bewaarden. Zij wisten niet
beter dan dat het van mij was. Von Schumann was voor iedereen een
groot geheim. 'Das werden Sie doch verstehen,' beleerde ik Koch
vriendelijk.
Dat viel in goede aarde. Ik zei hem ook, dat er dus twee dingen
waren: dat geld en het komplot. Over het komplot moesten wij dan
maar later praten. Koch pruttelde wat en zei dat hij nog nooit
zoiets had meegemaakt, dat hem verteld werd wanneer en hoe over
zaken zou worden gesproken, door 'Häftlinge' nota bene, die
'schon längst erschossen hätten sein sollen.'
Na nog wat heen en weer gepraat beloofde Koch dat aan de door mij
te noemen mensen niets zou gebeuren, 'Falls sie nichts anderes
als dieses Geld auf ihrem Gewissen haben und sie das Geld
unverzüglich abgeben.'
Ik noemde nu naam en adres van Tulling. En ik had meteen
spijt.
Koch en Holman sprongen op. Zij zouden meteen gaan. Ik
kreeg steeds meer spijt. In hun ogen lag dat jacht-gloeien, dat
moordinstinct. Wat was ik begonnen.
Beneden werd ik aan de wacht afgegeven. Koch en Holman
renden meteen verder, de deur uit. Gek, die ik ben. Laat dat je
een les zijn. Wat win je ermee? Een paar dagen respijt ten
hoogste. Goed, er kan veel gebeuren in een paar dagen. We zullen
zien.
In de gevangenis wacht mij weer de donkere cel. En de roes, de
verdoving. Het lijkt wel een graf. Maar daar moet je ziel vrij
zijn. Weet het lichaam het wel dat de ziel vrij is? En lijdt en
voelt het lichaam in het graf niet toch veel?
Ik probeer aan de Tullings te denken. Aan die wat magere man, die
nette, brave man. En ik denk aan mijn gezin. Zou het waar zijn
wat Holman zei, dat ze vandaag in Westerbork aankwamen?
Dat moet haast wel; daar valt weinig bij te liegen. Ik denk aan
Aus der Fünten, die mij vorige week had verwacht. Hoe zou het met
de Sperre zijn gegaan? Mijn hart zei mij, dat het was
meegevallen. De chaos zou beschermend hebben gewerkt. En
misschien wachtte Aus der Fünten nog op mij, misschien rekende
hij erop dat ik er weer uit kwam en hem de ton en later meer nog,
bracht. Ik dacht aan de twee, uit Groningen en Arnhem. Hoe,
zouden die het maken? En hoe Mielek, Kerz, Haussmann, De Vries?
Allen natuurlijk ondergedoken. Gelukkig maar, zij hadden goede
adressen. De Vries zal wel via Mielek een goed adres hebben
gekregen. Ik had voor het gezin‑De Vries een goede plaats in
Huissen; Mielek zou het voor hem nu wel regelen. De Vries wilde
weliswaar nooit. Maar nu zou hij wel moeten. Er zal wel
paniek hebben geheerst de laatste dagen. Nou, als bekend is, dat
de S.D. bij Tulling is geweest, dan smeert de laatste rest hem
ook.
Vorige hoofdstuk Terug naar de inhoudsopgave Volgende hoofdstuk Bovenstaande tekst is copyright © 2004-2005 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.