ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945Een poging tot ontmythologisering.Deel II: Van Windekind naar WesterborkHOOFDSTUK 76 Zaterdag 31 juli zou weer een belangrijke dag
worden.
Ik had steeds gewacht op een bericht van Koch. Zoals ik al
schreef, beangstigde Kochs stilzwijgen na ongeveer een week mij.
Maar anderzijds moest ik weer tevreden zijn met het uitstel van
het begin. Holman zag ik vaker, doch ik vroeg hem niet
naar Kochs houding en hij zei ook niets. 'Waarom zegt hij toch
niets,' dacht ik steeds, 'is er weer wat? Waar wacht Koch op? Hij
had toch haast om te beginnen?' Die zaterdagochtend dan, precies twee weken na ons eerste onderhoud, werd ik, kort na mijn tuinuurtje, uit de cel gehaald. De Wachtmeister zei, dat er iemand voor mij was, die mij moest meenemen. In de wacht stond een rechercheur, die ik mij flauw herinnerde uit mijn eerste gevangenisperiode, omdat hij mij toen een keer of twee van de gevangenis naar Windekind had gebracht voor een van de destijds talloze verhoren over hetzij Schumann, hetzij het koffertje. Dat was dan op uren, dat de cellenwagen al was vertrokken met zijn dagelijkse verhoorlading.
Met deze rechercheur, een wat forse man in een grijze
visgraatjas, met een wat te kleine hoed op zijn boerenkop, een
hoed met de rand rondom omlaag gebogen, zeker om de krijgshaftige
helm na te bootsen, had ik tijdens de wandeling weleens wat
gepraat. Dat kwam voornamelijk omdat hij gezegd had, mij en ons
gezin wel te kennen, als politieman. Ik let heel weinig op het
uiterlijk van mensen, dus was hij mij nooit eerder opgevallen.
Hij had toen verteld ook verscheidene andere Scheveningse
'Jodenmensen' te kennen en noemde wat namen. Uit die opsomming
toen, bleek mij, dat hij er niet veel van wist, omdat hij ook
namen noemde van mensen die al tien jaar of langer niet meer in
Scheveningen woonden. Op mijn vraag hoe hij heette, antwoordde
hij: 'Jansen.' Ik dacht aan Henk Jansen en vroeg of
ze f amilie waren.
'Nee, da's een foute, die kwam van Schalkhaar af.'
Menende dat hij dan een goede was, had ik hem toen gevraagd een
klein omweggetje te maken door de Hasseltsestraat, omdat ik langs
ons vroegere huis wilde lopen. Hij deed het en voelde zich alsof
hij een grote heldendaad had verricht. Ik troonde hem ook mee
langs de hoek van de Badhuisweg, waar ik vergeefs eventuele
tekens van Sepp zocht. Een verzoek van mij om bij de Joodse Raad
te informeren naar de verblijfplaats van mijn gezin, wees hij van
de hand. Dat mocht hij 'als politieman' niet. 'Of ze nou al in
Polen zitten of later, wat geeft dan nou? Vroeg of laat komen
jullie daar allemaal.' Maar hij was niet onvriendelijk
geweest.
Deze Jansen nu stond in de wacht, deed daar wat stijf en
streng, om de Duitsers te behagen, en deelde mee, dat hij
opdracht had, mij naar het Binnenhof te brengen. Hij tekende het
blijkbaar noodzakelijke bewijs van ontvangst, en nam mij mee. Nog
op de binnenplaats vertelde hij, dat ik er pas om vijf uur moest
zijn, het was na net half twaalf, maar dat hij mij er alvast ging
afleveren, daar hij ook nog voor een zaak naar Delft moest.
Ik vond het nogal vervelend om dan vijf uren lang in de donkere
kelder van het Binnenhof te zitten wachten, terwijl ik in de cel
kon lezen, studeren of praten. Bovendien zou straks het eten
komen en als ik pas om vijf uur op het Binnenhof werd verwacht,
betekende het dat ik wel heel laat terug zou zijn. Dat werd dan
een Sabbath zonder maaltijd. Ik had juist steeds voor de Sabbath
het idee van de 'drie maaltijden' trachten door te voeren, en dat
zou nu niet doorgaan.
Daarom vroeg ik hem of ik dan niet later gehaald kon worden, om
vier uur bijvoorbeeld. Ik vertelde hem van het eten, wetende dat
eten bij ieder mens, vooral bij de primitievere, steeds de
grootste indruk maakt. Hij zag het wel in, en hij wilde mij ook
nog wel later halen. Maar hij moest tussen Binnenhof en Delft nog
wat 'in de stad' doen, bij de Markt, en daar kon hij mij niet
gebruiken. Ik suggereerde hem, dan eerst dat karweitje in de stad
te doen, mij daarna weer te komen halen en mij dan op het
Binnenhof af te leveren; dan kon ik eerst nog eten. En ik dacht:
'Ook nog alles van de Sabbath lezen.'
Slot van de discussie was, dat hij besloot: 'Dan neem ik u straks
mee naar Delft en ik lever u op de terugweg op het Binnenhof af.'
Hij bracht mij nu terug naar de gevangenis en gaf mij weer aan de
wacht.
Het geheel bracht mij in vreugdevolle spanning. Het Binnenhof
betekende Koch. Dat zou dus het gesprek worden. Ik moest
koel nadenken, scherp, mij niet laten overrompelen. Nu ging het
erom. Eerste fase: Kochs plan rustig en meedogenloos
kapot-analyseren. Tweede fase: nieuw plan beloven over enige
dagen. Als dat niet kon, het nieuwe plan in grote trekken
uiteenzetten en voor de detaillering ervan een spanne tijds
vragen. Dus rekken, indien mogelijk. Dat nam ik mij voor.
Om precies half drie, ik zag het op de wacht, werd ik weer
gehaald. Ik had intussen mijn Sabbath-gebruiken beëindigd en ik
was gereed voor een terugkomst tegen de avond. Jansen
vertelde dat hij zijn gevalletje op de Markt had geklaard. Wij
begaven ons nu naar Delft. Ik weet nog hoe wij daar naar de Kolk
moesten; het nummer weet ik niet meer precies; ik geloof dat het
32 was. Ik weet niet wat Jansen daar van plan was, hij zei
mij niets daarover. Op zijn bellen en kloppen werd echter niet
opengedaan. Hij begon te vloeken, keek naar boven, riep wat. Het
bleef echter doodstil. Nu haalde hij een enveloppe uit zijn zak
en deed die in de bus. Terwijl we hem hoorden vallen, vloekte
Jansen weer. Hij had een verkeerde enveloppe in de bus
gedaan, de goede bleek nog in zijn zak te zitten.
'Ik moet dat ding terug hebben. Dat is hoogst wichtig. Dat mag daar niet blijven liggen.'
Maar hij kon er niet in. Nu ging hij naar een Delfts
politiebureau, wat verder op de gracht. Daar vertelde hij van het
drama van de verkeerde 'höchst wichtige' enveloppe. Ik had de
indruk dat de Delftse politieman Jansen wat in de maling
nam. En ik geloof dat dat was wegens zijn Duitse 'höchst
wichtig'. Want hij zei: 'We zullen het pand tot aan de grond toe
afbreken om je brief terug te vinden.'
Met een mopperende Jansen spoedden wij ons naar het
Binnenhof, waar wij precies om vijf uur arriveerden. Daar werd ik
toch nog naar de kelder gebracht en eerst een half uur later weer
naar boven gehaald. Het was een vreemde, enerverende dag geweest, mede ook door die rare, vruchteloze tocht naar Delft. Ik voelde me moe van het hollen; niet zo lang geleden had ik nog in het ziekenhuis gelegen en ik was die geforceerde marsen met de eerst wat opsnijdende en later boos mopperende Jansen niet gewend. Ik was blij, dat hij voor de grotere trajecten de tram nam, waar ik, ondanks mijn ster, brutaalweg ging zitten, zelf bleef hij op het balkon staan.
Een onwerkelijke dag was het geweest. En nu werd ik naar een mij
onbekende kamer gebracht, waar ik tot mijn opluchting Koch en
Holman vond.
Koch was vriendelijk; zo iets merk je het eerst op. Holman
riep een kameraadschappelijk: 'Hallo.' 'Waarom Binnenhof, en niet
Windekind?' dacht ik. Ik vreesde dat ook anderen bij het gesprek
zouden komen, doch dat gebeurde niet. Blijkbaar had Koch zijn
beurt weer eens op het Binnenhof.
Koch keek of ik wat bij me had.
'Wo haben Sie den ausgearbeiteten Plan? Hoffentlich nicht in
Scheveningen liegen lassen?'
'Nein. Obwohl ich nicht wusste dass ich dazu hergebracht wurde.
Ich möchte Ihnen aber erst mal einiges über Ihren Plan sagen.
Wenn wir es gut machen wollen, dan müssen wir auch auf alle
Punkte acht geben. Sonst wird es gleich ein Mist.'
Koch keek wat verbaasd, doch wel vriendelijk, liever gezegd:
afwachtend. Ik legde hem nu stap voor stap, helder docerend uit,
wat de consequenties van het S.D.-plan waren.
Als ik met valse papieren de illegale wereld zou binnen treden,
hoe dan ook geïnfiltreerd, dan zou men mij toch al heel snel als
Weinreb herkennen. Dat zou uiteraard achterdocht wekken. Want hoe
kwam ik uit de gevangenis of uit Westerbork zo ineens vrij en met
zulke mooie papieren in de wereld van de 'Widerstand'? Die
achterdocht zou zich ook uitstrekken naar de personen die mij
hadden laten infiltreren. Op z'n best kwamen we er dan levend af
zonder enig resultaat bereikt te hebben. Dat zou toch zeker niet
de bedoeling van de S.D. zijn. Het begrijpelijke wantrouwen tegen
mij zou iedere actie al bij voorbaat bederven, laat staan, dat ik
tot hoge posities zou kunnen opklimmen en touwtjes in handen zou
kunnen krijgen.
Iedereen daar zou dan ook weten, dat mijn vrouw en kinderen nog
in Westerbork verbleven. Hoe was het dan te rijmen, dat ik,
blijkbaar ontvlucht, met valse papieren ondergedoken leefde,
terwijl mijn gezin ongemoeid in Westerbork werd gelaten? Waarom
werd op hen niet de voor de hand liggende represaille toegepast
van het doorsturen naar Polen? Van alle zijden zouden mij vragen
worden gesteld, die ik niet zou kunnen beantwoorden. Zulk een
problematische figuur kreeg geen voet aan de grond in de
Widerstand, noch hier, noch in Duitsland.
Ik rafelde het hele plan uit elkaar. Met een bijzonder
genoegen.
Koch vond mij geweldig. Ik zag het en ik voelde het. Maar hij was
ook, hoe verder ik kwam, steeds meer teleurgesteld.
'Ja, ich sehe es ein. So geht das nicht. Schade. Ich glaubte
schon, dass Sie mit einem ausgearbeiteten Plan kommen würden. Wir
müssen es also aufgeben, Sie haben Recht, leider. Was sagen Sie
dazu, Holman?'
Ook Holman keek sip.
'Waarom heb je mij dat niet eerder gezegd? Want je hebt gelijk.
Het is stom, zo komen we er niet. Weet jij een
oplossing?'
Nu kwam ik met een ander idee. Het werd het tweede collegeuur.
Weer doceerde ik. Doch nu opbouwend, overtuigend. Ik gaf nog geen
details. Ik voelde dat het nu nog niet hoefde, dat ik voor deze
keer al bezig was te winnen. Mijn betoog hield in, dat het plan een geheel ander uitgangspunt moest hebben. Ik was nu eenmaal een bekende figuur en de naam had een bepaalde klank. Daarom moest de actie uitgaan onder mijn eigen naam en onder een legaal mom. Alleen dan zou alles geloofwaardig kunnen zijn; mede in verband met mijn voormalige Schumann-actie.
Koch begon, bij het horen van deze naam, glazig te kijken. Ik zag
hem onrustig worden en ik kreeg er een onaardig plezier
in.
Ik vroeg, na deze principes nog eens goed duidelijk gemaakt te
hebben, wat de heren ervan dachten. Als ze het er mee eens waren,
dan had ik heel snel een prima uitgewerkt plan op deze basis
klaar. 'Het zit al in mijn hoofd,' zei ik. Maar het uitwerken van
een plan, met zulk een verschillend principe, had alleen zin als
wij het over deze grondslag eens waren. Misschien hadden de heren
nog voorstellen voor wijziging van het principe.
Nee, de heren waren geslagen. Na de eerste teleurstelling was de
verwachting nu des te groter. Toch bleef er wat ontgoocheling,
omdat het plan met de details nog niet op tafel lag. Ik
verklaarde hun echter dat dit energieverspilling was geweest,
indien er nu principiële wijzigingen van hun kant zouden zijn
gesuggereerd. Ik zei ook tegen Holman, dat ik echt niet
had stilgezeten en dat ik het nieuwe plan van alle kanten had
doordacht. En omdat hij niet had gerept van een vraag van Koch
naar de stand van zaken, vond ik het niet op de weg van een
gevangene liggen om het initiatief te nemen.
Koch zat met zijn hoofd in zijn handen, de lippen
vooruitgestoken, demonstratief te 'bruten'. De naam Schumann had
het hem gedaan. Mijn pijl had in de roos getroffen. Koch zag
natuurlijk in mijn verhaal een redelijke kans dat ik contact
zocht met mijn oude groep, met Schumann c.s. Dat hield in, dat
hij onverwacht weer vat kon krijgen op het grote interne komplot.
Maar het hield ook in, dat hij daardoor opnieuw de verliezer zou
kunnen worden.
'Was will er nur damit,' mompelde bij. Met zijn Wat trage
politieschedel probeerde hij in mijn gedachten en voornemens door
te dringen.
Ik wilde hem weer tot leven wekken en ik begon daarom te betogen,
dat het het beste zou zijn als men mij direct naar Westerbork
bracht, opdat ik daar alles in details kon uitwerken. Dat hielp.
Koch stond op, zei dat mijn plan bijzonder goede uitgangspunten
had en dat hij nu op een spoedige detaillering hoopte.
'Sie haben Recht, in Ihrem Plan gibt es unabsehbare
Möglichkeiten. Unabsehbar.' En na weer even peinzen gaf hij mij
een slag op mijn schouder: , Mensch, ich glaube unsere
Sternstunde kommt bald. Tatsächlich! Unter Ihrem Namen
soll es gehn.' Natuurlijk kon ik nu nog niet naar Westerbork. Zodra ik echter het gedetailleerde plan gereed had, ging ik erheen. 'Sie bleiben dort dann bis Ende September. Dann aber wird gestartet, dann sind Sie gesund.'
Ik had dat begrepen en ik wilde Koch alleen maar wakker maken en
van hem zelf nu horen dat ik spoedig naar Westerbork kon. Dat
plan konden ze over een paar dagen van me krijgen. Als ik wil kan
ik heel snelschrijven.
Het was inmiddels omstreeks acht uur geworden. Ik werd naar de
kelder teruggebracht in afwachting van transport naar
Scheveningen. Na tien minuten kwam Holman mij weer halen.
Hij nam mij mee naar het kamertje rechts van de ingang, gaf mij
een stoel en begon een gesprek.
Hij verweet mij een beetje, dat ik wat negatief was geweest. Ik
was nu al een maand in Scheveningen en ik had nu toch al twee
weken de tijd gehad om onder goede en gezonde omstandigheden een
en ander uit te werken. Waarom had ik dan niet een páár
uitgewerkte plannen bij me, om meteen alle details te bespreken
en een keuze te maken. Dat zou toch ook in mijn voordeel
zijn.
Ik vroeg hem nog even geduld te hebben, omdat ik ongetwijfeld met
een prachtig en serieus plan voor de dag zou komen. Hij moest dat
maar rustig aan mij overlaten.
Ik liet mij nu, zo langs mijn neus weg, ontvallen dat mijn eigen,
nieuwe plan, vooral ook belangrijke financiële consequenties had.
Het kwam zo onopvallend, dat alleen een goed verstaander het zou
opvangen. Hoewel ik mij nooit bewust een duidelijk beeld van
Holmans persoonlijkheid had gevormd, voelde ik steeds meer
aan, dat deze vooral van het momentele succes en het momentele
genot uitging. Idealen bezat hij niet en dus ook niet een
Nazi-ideaal en zeker niet een ideaal à la Koch om het
Grossdeutsche Reich van een sinistere samenzwering te bevrijden,
waaraan hij zelf zijn tijdelijke prestige en geluk opofferde,
miskend verder wroetend om het grote doel uiteindelijk te
bereiken. Holman kon Koch hierin helemaal niet volgen.
Holman had al eerder, en meerdere malen, toespelingen
gemaakt op de betekenis van een financiële buit, die hem
onafhankelijk zou kunnen maken.
Het leek mij tactisch fout om hem deze financiële buit als een
lokaas voor de neus te houden; het zou te doorzichtig zijn, te
kinderlijk. Daarom liet ik het bij een en passant gedane
opmerking. Holman veranderde nu als bij toverslag. Hij
ging er eens goed voor zitten en vroeg met van emotie gejaagde
stem wat het plan dus op dat punt inhield.
Toen ik dit zag, liet ik mijn middelen wat grover worden. Ik zei
nu, dat er enorme geldelijke voordelen aan verbonden waren, dat
dit een der kernpunten was, 'ettelijke miljoenen', liet ik er
grootsprakerig bij om de hoek kijken, en 'volkomen reëel, niet zo
primitief als Koch zich dat voorstelt, alles, het hele plan is
één bonk realisme, koud realisme.' Holman luisterde
gretig; ik wist, dat hij dit graag horen wilde.
Nu merkte ik weer hoe de oorlogssituatie was veranderd.
Holman dacht aan een 'later', een later na een Duitse
ineenstorting. Enige dagen tevoren had het in de gevangenis al
gerumoerd i.v.m. de gebeurtenissen in Italië. Mussolini was
afgetreden, gevangengenomen. De geruchten deden de rest. Jammer
genoeg gaat de werkelijkheid niet zo snel als de wensdromen dat
willen. In de gevangenis was zelfs Hitler al gevangengenomen. Het
had gemakkelijk gekund, als de Duitse generaals niet zelfs toen
nog op een Nazi-overwinning hadden gehoopt. Zij grepen pas in, en
dat ook nog slechts zeer gedeeltelijk en dilettantisch, toen men
hoopte zonder Hitler meer Duits succes te kunnen behouden dan met
Hitler. In ieder geval, in de gevangenis sloeg men de Duitse
generaals menselijk hoger aan en men wist al te vertellen, dat na
Mussolini nu ook Hitler was afgezet. Vooral maakte het indruk,
dat tijdens het luchten, de Wachtmeister in het midden van de
ellips, ineens in volle gevechtsuitrusting verscheen, met helm en
machinepistool. Ik weet niet, waarom dat was, en de volgende dag
stond hij er weer met zijn gewone pet op. Maar als geruchtenbron
was er geen betere geweest.
Holman noemde niet speciaal Mussolini, doch hij liet duidelijk
blijken, dat een 'later' alleen te denken was in termen van een
geallieerde overwinning. Daarom vermeldde hij enige malen, dat
alle illegalen en Joden van Koch hem 'scheiss-egal' waren, en dat
het hem er nu alleen om ging veel geld te innen om daarmee rustig
en fatsoenlijk verder te kunnen leven. Ik luisterde bij deze
gevaarlijke passages, nota bene in het hoofdkwartier van Rauter,
met een onbewogen, wat slaperig en slap gezicht. Maar ik noteerde
des te preciezer in mijn geest wat Holman zei en hoe hij
het zei. Zijn ideeën kwamen erop neer, dat ik alles wat financiële kwesties betrof, met hem zou moeten regelen; ik zou er niet bij te kort komen en ik zou daardoor ook alle bescherming van Holman krijgen, ook en vooral tegenover Koch. Holman vond, dat ik Koch niet juist behandelde, volgens hem lag het er te dik op, dat ik Koch voortdurend 'in de boot' nam, en dat ik al dat Duitse nazi-gedoe verafschuwde. Deze mededeling trof mij nogal, omdat ik juist dacht dat ik het zo goed speelde, en zelfs wat wroeging had een lobbes als Koch dusdanig met een uitgestreken en glimlachend gezicht te moeten bedriegen. Ik protesteerde dus wat bij Holman. Maar die bleef erbij dat hij Koch beter aanvoelde en dat hij ervoor zorgen zou, dat Koch mij volledig zou vertrouwen.
Koch kon dan de kleinere geldelijke voordelen incasseren; want
Koch interesseerde zich toch alleen maar voor het infiltreren in
de Widerstand en het vinden van de ondergedoken Schumann-Juden.
Met hem echter moest ik dan een weg zien te vinden de vele
miljoenen, in geld en in waardevoorwerpen, te vergaren.
Hij had dan weer de middelen en de weg om een gezamenlijke
aftocht naar een rustig land te dekken. Dat moest ik dan maar aan
hem overlaten.
Hoe snel wijzigt zich toch een situatie. Ik moest denken aan de
razende Holman met het abacadabra van het koffertje. Nu
begaf Holman zich dus in mijn handen. Want het zou nu voor
mij een klein kunstje zijn hem bij Koch aan te geven en hem in
een val te doen lopen. Dat hij het toch waagde, liet zien, dat
het door hem verwachte voordeel tegen ditrisico opwoog. Hij
meende bovendien natuurlijk, dat ook ik belang had bij een
ontsnapping. Als ik die ontsnapping met geld zou kunnen kopen
dan, zo voelde hij het aan, zou ik ervoor te vinden zijn. Ik had
hem in de eerste gevangenisperiode al vaker gezegd, dat ik geld
niet telde tegenover mensenlevens of zelfs mensen-vrijheid. En ik
had toen mijn gebrek aan medewerking bij het opsporen van de
zogenaamde verborgen vermogens daarmee verklaard, dat aan die
vermogens mensen verbonden waren en dat ik niet zag hoe ik het
ene kon geven zonder het andere te schaden. Mijn stokpaardje was
toen het geval-Tulling, waarbij mij beloofd was dat men
geldbewaarders niets zou doen als ik het geld aanwees, en waarbij
Tulling toch was gearresteerd en vast zat. Ik zei het toen
dan ook ronduit, dat ik beloftes op dat punt niet meer
vertrouwde. En als men de enige is die een geheim kent, voelt men
zich vrij sterk, vooral als men weet, dat men uit anderen hoofde
toch al geliquideerd zal worden.
Holman rekende dus op een plan waarbij veel, heel veel
geld zou loskomen. En ik rekende nu op een Holman die te
bespelen was. Want Holman was werkelijk intelligent en ik
zag in hem een gevaarlijker tegenstander dan in de robot-achtige
Koch. Als Holman zich nu op de miljoenen wilde verkijken,
dan was dat een belangrijk winstpunt in destrijd. Liefde maakt
blind, zegt men; doch ik heb gemerkt dat geld meestal stekeblind
maakt.
Over het type Holman maakte ik mij geen enkele illusie.
Een intelligente opportunist, met wat gezond, realistisch
verstand. Als hij zou merken, dat ik niet in staat was het geld
op te brengen, dan zou hij mij laten schieten. En dat niet
alleen; want nu ik zijn plannen wist, zou hij mij ook zonder
meer, omdat ik dan een gevaar voor hem zou zijn geworden, laten
doden. Holman was niet voor een kleintje vervaard. Hij had
in Joods Den Haag de naam van een wrede wellusteling. Je laat
echter aan je vijand niet weten wat je precies van hem bekend is.
Ik speelde alsof ik in Holman een mij niet onwelwillend
gezinde politieman zag, die ik 'tot mijn spijt' niet verder kon
helpen in het onderzoeken van mijn zaak, omdat hij aan de S.D.
vastzat en ik de S.D. na de affaire-Tulling niet meer durfde te
vertrouwen. En Holman speelde tegenover mij de beschaafde
rechercheur, die, hoewel pro-Duits gezind, toch niet akkoord gaat
met de harde Nazi-methoden. Tegenover mij repte hij nooit van
Joden-razzia's en jacht op ondergedoken Joden. 'Zulke dingen deed
hij niet', het zou onwelvoeglijk zijn daarover te spreken. Zoals
men in het maatschappelijk verkeer onaangename zaken in het
gesprek vermijdt; niet praat over seksueel verkeer, over het
rottingsproces in het graf, over schurkerijen op zakengebied.
'Dat doet men niet.' Maar men weet het wel.
Ik beging daarom niet de fout mij nu aan hem bloot te geven. Ik
zei alleen: 'We zullen zien hoe alles zich ontwikkelt,' hetgeen
zowel 'ja' als 'nee' kon betekenen.
En ik vroeg hem nog enige dagen geduld te hebben; dan zou ik een
gedetailleerd plan met hem bespreken. Holman gaf mij een
warme hand: 'Weinreb, van nu af aan zijn wij bondgenoten.
Bespreek alles met mij. Ik zal het wel aan Koch
doorgeven, laat mij maar de schakel zijn, ik zal onze
belangen goed behartigen.'
'Ja, dat is wel goed, maar ik kan Koch toch niet ineens gaan
mijden? We moeten toch eerst maar rustig afwachten hoe alles zich
verder ontwikkelt.'
'Dat is zo; natuurlijk, als Koch je laat komen, dan moet je
verstandig met hem praten. Dat is jou wel toevertrouwd. Maar
vooraf plegen wij onder elkaar overleg over de tactiek. Jongens,
dat zal me wat worden!'
Holman vertrok in een stemming van overmoed. Aan de wacht
vroeg hij, mij naar Scheveningen terug te sturen.
De wacht was een zure man met het zure gezicht van de
maagpatiënt. Hij bracht mij weer naar de cel in de kelder. Het
kon mij niet veel schelen, nu. Want er was iets belangrijks
gaande. Nu eerst voelde ik dat mijn in grove trekken aanwezige
plan kansen maakte op een succes. Ik kon nu meer wagen met
Holman achter mij. Weliswaar kwam er een complicatie bij,
daar ik nu en Holman en Koch had zoet te houden; ieder op
zijn gebied, maar daar stond tegenover dat de oorlog nu toch
werkelijk in zijn eindfase was getreden.
In die keldercel zat ik nu koortsachtig mijn plan te detailleren.
Koch was vrij simpel te bewerken; die was geen opportunist. Je
kende zijn weg en zijn idealen, je kon extrapoleren. Alleen
jammer en vreemd, dat mensen er zulke idealen op na houden; maar
er waren nog gekkere. Holman daarentegen moest ik zien
zoet te houden via Koch. Tegenover Koch moest ik de zaak
opschroeven om zodoende tijd te winnen en Holman zou
moeten wachten, totdat Koch zou vinden dat we het einddoel
naderden. Het zou dus weer een wedloop met de tijd worden. Wie
had ooit kunnen dromen, dat het spel opnieuw zou kunnen
beginnen.
Ik zat plannen te maken, te analyseren, af te wegen, en ik begon
mij af te vragen, waar de wagen naar Scheveningen bleef. In de
kelder was het altijd donker, je kon dus niet zien hoe laat het
kon zijn. Ik schatte het echter al op vrij laat. Zou het kunnen
zijn, dat men mij helemaal was vergeten? Stel je voor, morgen was
het zondag, dan was de zaak hier misschien dicht. Ik vond een bel
in de cel en begon er op te drukken. Maar ik hoorde geen geluid.
Ik bonsde nu ook op de deur. Het was verdacht stil. Iedere paar
minuten herhaalde ik het drukken op de knop en het bonzen. Na een
hele poos hoorde ik eindelijk iemand de trappen af komen. Ik
bonsde heviger.
'Ruhe! Was ist da los!'
Een geüniformeerde Duitser opent de cel en kijkt
verbaasd.
'Was machen Sie denn hier?' 'Ich sollte abgeholt werden, nach Scheveningen, schon vor Stunden.'
'Das wird wohl nicht mehr gehn. Der Wagen ist schon längst fort.
Kommen Sie aber mit herauf, dann will ich mal nachsehn ob wir
Transport kriegen. Morgen ist ja Sonntag, Mensch!'
Hij nam mij mee naar de wacht en gaf mij over aan een andere
Duitser, die daar een geïllustreerd blad zat te bekijken, en het
helemaal niet op prijs stelde gestoord te worden. Hij vond dat
die 'Dreckjude' rustig tot maandag in de kelder kon blijven
zitten. Nu kwam echter hulp van een man, die ik niet had
opgemerkt, omdat hij in de schaduw achter de deur had gezeten.
Het bleek een Hollander te zijn, die het voor me
opnam.
'Laten wij die Jud door de Fahrbereitschaft wegbrengen. Die Jud
muss doch ook essen.'
De Duitser mopperde en keek mij verscheurend aan. Maar hij stond
op om te informeren of er nog iets was waarmee ik weggebracht kon
worden. Toen we alleen waren zei de Hollander: 'De tijd voor zullie is nou wel gauw afgelopen. Heb u van Italië gehoord? We zijn zo weer van ze af, van dat Moffen-gedoe.'
Weer een, die van baas gaat veranderen, constateerde ik. Ik vroeg
hem maar niet hoe hij bij de S.D. in dienst was gekomen, en ik
zei alleen: 'We zullen afwachten hoe alles zich
ontwikkelt.' 'Nou, dat ziet een kind toch! De Moffen gaan eruit. Dan komen er voor de Joden-mensen ook weer andere tijden.' De Duitser kwam terug met de mededeling dat dadelijk een auto zou komen. Ik moest maar zolang in de hal wachten. De Hollander kwam mij daar hoffelijk een stoel brengen. Ik zat er wat vreemd in die grote hal, bij de brede trappen, op de schriele stoel. Dat is nou herrijzend Nederland; je krijgt bij Rauter thuis een stoel om in de hal niet te hoeven staan. De omschakelende Hollander zocht zichtbaar een gesprek met mij, maar durfde weer niet goed vanwege de streng-kijkende Duitser. Het duurde lang en de auto kwam niet. De Duitser was al enige keren geagiteerd gaan informeren. Tenslotte kwam hij nog geagiteerder terug.
'Alarmbereitschaft! Es gibt keinen Wagen für den Juden. Er soll
warten.' 'Laat hem hier binnen wachten. Es steht so gek wenn er draussensitzt.'
Ik mocht nu in de wacht zitten en kreeg een stapel Duitse
geïllustreerde bladen toegeschoven. Voor het eerst zag ik de
foto's uit Rusland, doch ook van het sociale leven in Berlijn.
Dat ging gewoon door, ook daar. De Hollander boog zich een enkele
keer naar mij over, gluurde of de Duitser niet keek en fluisterde
dan: 'Allemaal leugens en bedrog. Ze hebben ons flink
genomen.'
Ik probeerde nu met de Duitser een gesprek, want ik wilde wel
weten wat zo'n Alarmbereitschaft betekende. Die ketste het echter
af: 'Sollsts Maul halten, Scheiss-Jude! lhr seid an allem
Schuld!'
Midden in de nacht, de klok in de wacht wees bijna drie uur,
hoorden wij buiten een auto stoppen. Eerst dacht ik, dat dit wel
voor mij was. Maar scherpe Duitse stemmen buiten leerden mij
direct al anders. De deur vloog open, onze Duitser sprong naar de
deur van zijn kamer, de Hollander posteerde zich vlak achter hem
in de houding. Een drietal Duitsers kwam door de buitendeur en
besteeg de paar trappen naar de binnenhal. Door het glas zag ik
dat het heel hoge Duitsers moesten zijn; het vele 'geflochtene'
zilver en goud, de branie, hun daverende stemmen, lieten weinig
twijfel.
De strenge wacht-Duitser stond stram in de houding en bracht de
groet, de Hollander achter hem klapte ook met de hakken. De hogen
waren al gepasseerd, toen er één zich omdraaide. Ik weet haast
zeker, dat mijn blik hem door het glas moet hebben getroffen. Je
moet ook nooit zo kijken, realiseerde ik mij te laat.
De beide andere praal-uniformen werden in hun trappenbestorming
gestuit en wachtten af. De meest rechtse kwam een paar stappen
terug en keek achter langs de wacht naar binnen en zag mij.
'Was tut der da? Das ist ein Jude?'
De wacht bleef roerloos en knetterde terug:
'Der Jude wartet auf Transport.'
'Wie kommt ein Jude her! Hier kommen doch keine Juden! Dazu haben
wir doch das Judenreferat!'
'Der Jude war schon hier als ich kam. Er wurde hier
vernommen.'
'Er soll sofort abtransportiert werden. Ich will hier keine Juden
sehn.'
'Wir warten schon seit Stunden auf ein Auto. Wegen der
Alarmbereitschaft kommt aber noch keines.'
'Ich werde sofort veranlassen dass ein Auto kommt. Und bemerken Sie sich das: hier kommen keine Juden.'
Na deze hoogst belangrijke strategische en politieke beslissing
begaven die drie zich met daverende pas verder
omhoog.
De Duitser keek me nu echt verscheurend aan en bromde tegen de
Hollander: 'Dass gerade mir so etwas mit dem Brigadeführer
passiert.'
'Macht nichts, jij kunt toch niet dafür,' wist de Hollander, 'jij
bent toch niet verantwortlich dat ein Jude da ist.'
Blijkbaar kon zelfs een Brigadeführer, - ik vroeg mij af of dit
nu Harster was geweest of al een opvolger; ik was zo lang al uit
de circulatie, - niet voor een auto zorgen. Want het duurde tot
bij zessen, voordat een wagen verscheen. Ik vroeg mij af, welke
belangrijke zaken deze hoge uniformen zo midden in de nacht op
zondag, tijdens een Alarmbereitschaft, op het Binnenhof hadden
kunnen roepen. Voor mijn geest zag ik al de invasie of een
revolutie. Ik weet niet wat er wel was. Misschien alleen maar
iets interns dat de geschiedschrijving nog niet ontdekt
heeft.
Vorige hoofdstuk Terug naar de inhoudsopgave Volgende hoofdstuk Bovenstaande tekst is copyright © 2004-2005 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.