ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
Notities van lezingenInternet 96 realiteit * waarnemingen * zintuigen * 3e dimensie * 4e dimensie * 2-wereld * Renaissance * Verlichting * Aufklärung * tijd * verraad * Bomous (hoogten) * Awoudo Soro (afgodendienst)* ruimte * tijd-ruimte * 10 geboden* 1e gebod * 2e gebod * cirkel * natuurwetenschap * natuurwetten * 2-wereld * kern-cirkel * vrucht * kern *
Wat is eigenlijk realiteit? Men is langzamerhand tot de
uitsluitende mening gekomen dat realiteit datgene is dat door ons
gezien wordt en voor ons tastbaar is; al het andere noemen wij
irreëel. Gaan wij echter in werkelijkheid na, wat deze onze
realiteit in wezen is, dan komen wij onherroepelijk tot dezelfde
conclusie als de wetenschap reeds voor enige tijd is gekomen,
namelijk dat onze realiteit niets anders is dan een volkomen
relatief begrip. Geen moment is deze realiteit er werkelijk. Zij
is steeds vloeiende, veranderende en als men inderdaad eerlijk en
consequent zou doordenken, zou men moeten toegeven dat de materie
allesbehalve reëel is. De materie kan daarom ook niet reëel zijn
omdat zij niets anders is dan een uitingsvorm van de wereld in
haar tweede stadium, in splitsing, in tweeheid, dus van de wereld
zoals zij gezien werd sedert de zondeval. In deze wereld is alles onderhevig aan de golfbeweging, aan de cyclus van leven en dood en daarom inderdaad op geen enkel moment aanwezig. Iedere bouw op deze realiteit is daarom een bouw op een luchtledig iets, en dit gebouw moet natuurlijk instorten of beter gezegd, het kan nooit opgetrokken worden, het blijft een fantasiegebouw; al ons denken en ons inzicht, gebaseerd op deze materie, is eigenlijk een waandenken en een waaninzicht. Zoals onze ogen ons de wereld laten zien is het een wereld, die in wezen onwerkelijk is. Onze ogen werden geopend na de zondeval en van toen af zagen wij alles in tegenstelling en juist door het feit van de tegenstelling. Het zien zoals dit vóór de zondeval bestond, ging voor ons verloren. Hoe duidelijker wij met onze materiele ogen kunnen zien, des te meer is dit een bewijs dat wij individueel nog verder verstrikt zijn in het eten van de vrucht van de boom der kennis. Niet voor niets begon de mensheid zo bijzonder duidelijk te zien met de ogen juist sedert de tijd van de Renaissance en de Verlichting. Toen begon men te bouwen op het inzicht verkregen door de materie, begon men dus in steeds sterkere mate van de boom der kennis te eten en werd ook het oog dat de werkelijkheid zag, dat door de tijd heen zag, gesloten en het materiele oog werd geopend. Daarom strijdt ook alles uit ons materiele inzicht met datgene, dat voortvloeit uit de werkelijkheid. Materieel gezien is de zon het middelpunt van onze wereld, terwijl wij in wezen weten dat de aarde het is. Het materiele beeld is eigenlijk onwerkelijk omdat het slechts een tijdsbeeld is, al is dat tijdsbeeld nog zo uitgestrekt over perioden van eventueel miljoenen jaren; het is een tijdsbeeld, het blijft dus daarom irreëel. Zo lezen wij van de vier hoeken der aarde en wij weten heel goed dat de aarde rond is. Daarom verwerpen wij als moderne mensen zo gauw de Bijbel omdat zij niet in overeenstemming is met datgene, dat wij als werkelijkheid beschouwen.
De werkelijke kijk op de wereld moet eigenlijk geschieden met
gesloten ogen. Daarom vraagt de Bijbel ook van de mens; “En gij
zult naar Uw hart en naar Uwe ogen niet speuren, die gij zijt
nahoererende” (Num.16) want de mens heeft juist zo sterk de
neiging zijn ogen tot de enige objectieve maatstaf te maken en
alles wat hiermede niet overeenstemt te verwerpen. Al zijn deze
ogen nog zo tijdelijk en zwak, toch zal hij niet nalaten zichzelf
in het middelpunt te stellen en alles wat de ogen niet zien te
verwerpen. Met deze ogen zal hij slechts een wereld in tweeën
zien, een gesplitste wereld, een wereld van tegenstellingen, en
zal nooit vrede krijgen en tot een oplossing komen. Daarom is het
al een oude gewoonte dat als de mens zich tot God richtte, hij de
ogen sloot om juist de beelden van deze wereld te doen
verdwijnen. Deze beelden zijn de verleiding, want deze beelden is
de wereld in tweeheid en de wereld in tweeheid is de satan. Het
woord “satan” betekent “verstoorder” dus degene, die steeds
hindert de weg naar de vader terug te gaan. Dit hinderen is een
noodzaak om juist de materie te verlossen, te bevrijden. Zonder
het verraad van de mens zou de mens niet verlost kunnen worden en
hoewel het verraad gezien van ons standpunt verwerpelijk is, is
het toch gezien van het standpunt van de eenheid een noodzakelijk
geschapen iets geworden, daar zonder dit de weg van de wereld
onbestaanbaar was. Verraad is net zo negatief als de dood en toch
zijn beide delen van het geheel. Verraad is de andere kant in de
spiegel van liefde en aanhankelijkheid, doch het heeft er mee te
maken. Het is voor ons halve zien natuurlijk onbegrijpelijk, maar
als wij het geheel zien hebben wij de rust dat ook dit op zijn
plaats en op zijn tijd is. Dit begrip van werkelijkheid en onwerkelijkheid gaat nog veel verder dan de meeste mensen denken. Als men bij voorbeeld zegt dat men op een bepaalde plaats –denk aan een kerk- zich netjes moet gedragen terwijl men op een andere plaats, bij voorbeeld in de bioscoop, op straat, op een sportveld, zich mag gedragen zoals men wil althans anders dan in de kerk, dan betekent dit niets anders dan het plaatsen van God op een door ons vastgestelde plaats en daarmede het uitbannen van God uit andere plaatsen. Dit betekent, dat men het Goddelijke breekt en het tot een ruimtebegrip maakt. Deze zonde vinden wij in het Bijbelverhaal terug daar waar de hoogten gemaakt worden op willekeurige plaatsen, de Bamot (hoogten) waar dan geofferd werd, dus waar dan verondersteld werd dat God door de mens geroepen kon worden. Niet wij stellen vast waar Gods woning op aarde is, doch dit kan slechts buiten ons door God worden vastgesteld. Deze woning was gedurende lange tijd zichtbaar en daar golden inderdaad ook geheel andere natuurwetten en geheel andere omstandigheden dan in de rest van de wereld. Doch sedert deze plaats weg is kan God overal aangeroepen worden en dit houdt in dat iedere plaats ter wereld –waar ook- even heilig is. Zodra men een bepaalde plaats tot heilig proclameert en dan meent op andere plaatsen te kunnen doen of laten wat men wil, heeft men deze hoogte gebouwd en begaat men eigenlijk in wezen afgodendienst. Het is alsof men daarmede wil dat God niet bepaald ziet wat men op andere plaatsen doende is. Daar kan men zogenaamd in stilte iedere daad verrichten, die men op dat moment voor zichzelf prettig acht, doch in de kerk zullen de meesten dat toch wel nalaten. Zo gedraagt men zich tegenover een beeld dat opgesteld zou staan en zodra men buiten de gezichtskring van dit beeld gekomen is, kan men opgelucht ademen en doen wat men wil. Het is niet nodig dat men dit beeld tot een concreet iets maakt, doch het gebod dat zegt God niet in beelden uit te drukken, wil zeggen, dat men God niet tot een ruimtebegrip mag maken en zodra dit gebeurd is, men zichzelf tot schepper, tot maker proclameert, een schepper, die een beeld kan formeren. Natuurlijk kan en mag een kerk een plaats zijn waar men zich terugtrekt en het gebed op een zeer bepaalde wijze kan doen, doch dit houdt niet in dat men buiten de kerk zich kan gedragen alsof God daar niet zo zeer bestaat als in de kerk. Of men nu in de kerk beelden ophangt of niet, daar gaat het helemaal niet om; het gaat er om hoe men zich zelf als mens gedraagt.
Evenzo is het heidendom indien men bepaalde dagen of momenten
kiest en deze proclameert tot bijzondere fasen, waarin God direct
te bereiken is en andere momenten eigenlijk daarvan afsluit. Al
weer is het natuurlijk heel goed indien men een regelmaat van
dagen of uren heeft waarin men zich speciaal tot God wendt doch
dit is slechts dan goed indien de andere dagen en uren eveneens
gevuld blijven door God. Heidendom was namelijk niets anders dan
het breken van God, het zich in het middelpunt stellen van de
mens, die het beeld maakte en dit beeld maken is niets anders dan
God in de ruimte zich voor te stellen. Of deze voorstelling nu
gepaard gaat met het aanmeten van handen en voeten of in het
abstracte dat men God in een bepaald gebouw aanwezig acht en
meent daarbuiten heel andere dingen te kunnen doen en denken, dan
is dit niets anders dan het zelfde heidendom dat de meesten zo
verwerpelijk achten.
Trouwens, wat de mensen in het heidendom verwerpelijk achten is
meer het kinderlijke, het naïeve dat wij ons er van voorstellen
en dit verwerpen van het heidendom gaat dan ook gepaard met een
bijzonder grote mate van zelfingenomenheid, waarbij men als wijze
terug kan zien op een dwaas en dom kind. Alleen dit
zelfgenoegzaam terugzien op verleden tijden al, dus eigenlijk op
onze ouders, houdt al een afkeer van God in; eerbied voor God
gaat parallel met eerbied voor ouders en het één kan zonder het
ander niet bestaan. Werkelijkheid is dus datgene, dat in de hele cirkel is omvat en niet datgene, dat slechts gezien wordt vanuit een deel van de cirkel waarop dus nog een begin- en eindpunt is, dus waar nog een tweeheid aanwezig is. Zolang de cirkel nog onderweg is, is er verandering en nooit krijgt men hetzelfde terug. Pas als de cirkel gesloten is, is er eenheid en werkelijkheid. Daarom kan het naar natuurwetenschappelijk bekijken van de wereld nooit de werkelijkheid vinden omdat het altijd uitgaat van een bepaald punt op de cirkel, het punt dat men bereikt heeft, en dit weer in verhouding stelt tot het begin. Of men nu het begin neemt op de helft van de cirkel, dus op het bekende halve-punt, of dat men het begin neemt op het allereerste begin doet niets ter zake; steeds zal men dan een vergelijking moeten maken tussen zijn standpunt en een ander en nooit zal er dan werkelijkheid kunnen zijn want de tijd vloeit voort en het standpunt kan al de volgende seconde niet meer hetzelfde zijn. Daarom is de moderne theologie ook zo vlottend, zo veranderend en wordt iedere theorie achterhaald door een volgende. Eenheid in inzicht kan slechts bestaan als het besef van verlossing in alles is doorgedrongen en de cirkel in feite gesloten is. Dan is men bij de vader terug gekomen en is er geen verdere verandering meer mogelijk; de tocht buiten het vaderlijk huis is dan volbracht. Dan is het vanzelfsprekend, dat er geen tegenspraak meer bestaat tussen de vier hoeken der aarde en het feit dat men met de ogen een ronde wereld ziet. Men zal dan beseffen, dat deze ronde wereld de wereld van de tijd is en de vier hoeken der aarde de aarde weergeeft zoals zij in werkelijkheid bestaat. Dan zal men weten, dat, als er gesproken wordt over een gebeuren in het verleden op de wijze zoals de Bijbel het gebeuren bespreekt, het er niet om gaat dat dit gebeuren eens is geweest, want dan was een eenvoudig geschiedenisboekje ook voldoende geweest, doch dat het er dan om gaat dat dit gebeuren gezien moet worden in de gesloten cirkel, aangesloten bij het uitgangspunt; dan is het voor alle tijden, even goed geldend voor de dag van heden als voor de mens van duizenden jaren geleden. Het is daarom niet te verwonderen, dat in de laatste paar honderd jaar de Bijbel steeds meer historisch gezien wordt en men bereid is de mooie dingen er uit over te nemen doch eveneens bereid is kritiek uit te oefenen alsof men zelf anders gehandeld zou hebben dan de figuren in de Bijbel. Men vergeet dat de Bijbel een eeuwig ding is, dat weergeeft hoe de mens altijd handelt: vroeger, nu en in de toekomst. Het is de wijze waarop de mens handelt gezien vanuit de gesloten cirkel.
Zou men de mens in zijn handelen bekijken vanuit een nog in
beweging zijnde cirkel, waar het beginpunt door het eindpunt nog
niet geraakt is, dan krijgt men inderdaad onze
geschiedenisboeken, die daarom ook van jaar op jaar veranderen,
steeds een andere visie op de dingen geven, nu eens een
godsdienstige, dan een economische, dan weer een sociale omdat
iedere tijd de dingen anders ziet en bepaalde dingen uit het oog
verliest, andere dingen opmerkt, etc. Zodra men de Bijbel in een
bepaalde tijd plaatst heeft men er hetzelfde mee gedaan als
wanneer men God in een bepaalde kerk plaatst. God woont niet op
deze wereld zoals wij die nu kennen in een bepaald gebouw evenmin
als de Bijbel geldigheid heeft voor een bepaalde tijd.
Iedere figuur in de Bijbel, welke die ook zijn moge, die
historisch gemaakt wordt en waarvan men tracht aan te tonen dat
zij in de historie geleefd heeft, laat reeds zien dat de met
goede bedoelingen bezielde onderzoeker eigenlijk een echte heiden
is.
Natuurlijk bestonden deze figuren ook historisch en dit moet niet
gerechtvaardigd zijn doordat de wetenschap dit bevestigt, doch
door het feit dat het Bijbelverhaal als geheel ons het inzicht
geeft in de wereld als geheel, in de zin van het leven en de
betekenis der dingen. Dan zal het vanzelfsprekend zijn dat al die
dingen ook in de uiterste cirkel, dus in de materie, zich hebben
afgespeeld, want vanzelfsprekend heeft iedere kern vat op de
kringen en wikkelt ieder verhaal dat in de kern aanwezig is zich
in de kringen af. Wij weten toch al met menselijke zekerheid dat
uit een vrucht een hele boom kan groeien en die boom zal de vorm
hebben, welke de vrucht reeds door haar wezen bepaalt: Uit een
eikel groeit een eik, uit een perzik een perzikboom en als men de
kern kent weet men hoe de verschijning zijn zal; niemand twijfelt
er aan, dat er uiteindelijk uit de eikel een eik zal groeien even
goed als er uit een tarwezaad de tarwe groeit. Wel zijn wij
echter vergeten, dat het Bijbelverhaal eveneens een vrucht is in
kern, die onherroepelijk in de tijd een bepaald beeld oproept in
de materie. Wij bekijken de materie en willen niet weten dat ook
deze een kern heeft, een vrucht waaruit zij is voortgekomen. Als
men dus eenmaal weet, dat het Bijbelverhaal als kernverhaal
gewaardeerd moet worden, zal men niet twijfelen aan de
historiciteit der gebeurtenissen, want wat heeft men er aan of
men als Christen bij voorbeeld historisch bevestigd ziet dat er
iemand geleefd heeft met de naam Jezus en dat die zelfs
gekruisigd is als men aan de andere kant onmogelijk wil geloven
aan de wonderen, die door diezelfde Jezus gedaan zijn. De
historiciteit is niet belangrijk; er zijn zoveel mensen geweest
met grote of minder grote gedachten en men bereikt er niets
anders mee dan dat men alles historisch wil bewijzen. Het is nu
eenmaal uitgesloten dat wetenschappelijk bewezen wordt dat
inderdaad een dode weer levend gemaakt is, dat er over het water
van het meer gelopen is, etc. Men zal dan tot verklaringen komen
van schijndood en suggestie, die de Bijbel metéén volledig kapot
breken; als men echter eenmaal de kern kent, dan weet men dat
deze dingen wel degelijk in werkelijkheid kunnen bestaan en dat
er inderdaad het wonder mogelijk is uit een kleine eikel een
grote eik te zien groeien. Zo is iedere mededeling uit de Bijbel
een onderdeel van de vrucht, van de kern en het wereldverhaal,
dat zich afspeelt om de Bijbel heen is de boom of de plant, die
daaruit groeit. Wij zien het steeds uit de natuur bij de planten,
dieren en mensen, doch willen het niet zien in de wereld als
geheel omdat wij menen dat de wereld bij ons begint en bij ons
eindigt. Zolang deze houding blijft bestaan zal nooit realiteit
gezien kunnen worden. Men zal zich dan steeds laten verleiden
door waandenkbeelden en de werkelijkheid op alle mogelijke
manieren loochenen. Het is het verschil in het zien via de boom
der kennis en de boom des levens. Het zien via de boom des levens
is het zien door de gesloten cirkel waarbij alles reeds constant
is; zo lang men via de boom der kennis kijkt, zal men menen
realiteit te zien, de dingen ook reëel noemen, doch alles in het
leven zal als een vreemde tegenspraak bevestigen, dat al dit
reële het meest onstandvastig is dat men zich kan denken. Alles
vergaat, verandert, is onbetrouwbaar en toch wil de mens steeds
daarop bouwen. Bovenstaande tekst is copyright © 2004 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.